Lesson 4 19/9 1.4

Welcome!
LessonUp class


today's class: One/ones, Possessive pronouns

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Welcome!
LessonUp class


today's class: One/ones, Possessive pronouns

Slide 1 - Diapositive

Homework check
Bring a handful 🖐️
Learn vocab 1.1 &1.2 + Phrases writing+ Speaking
make ex 11 - 29 (in the planner)

Slide 2 - Diapositive

Online Classrooms
classroom.google = 2h3
      
NewInterface 2h3 Via SomToday




Listening: https://www.esl-lab.com/


Slide 3 - Diapositive

Silent reading

Forgot it?


What do you do when you come across a word you dont know?
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

old-fashioned

Slide 5 - Question ouverte

exhausting

Slide 6 - Question ouverte

oriëntatiepunt

Slide 7 - Question ouverte


roltrap

Slide 8 - Question ouverte



openbaar vervoer

Slide 9 - Question ouverte

Let's finish the self-test!
Books are closed

Go to the New Interface classroom
leerjaar 2 - havo/vwo
Self-test - all Grammar exercises 

Slide 10 - Diapositive

Let's chat
In English
Make ex 31

Slide 11 - Diapositive

Let's listen

Make ex 32

Slide 12 - Diapositive

Grammar: one/ones
Vaak kun je een zelfstandig naamwoord vervangen door one wanneer je het herhaalt of wanneer je antwoord geeft op een vraag:
Which skirt are you going to buy? The white one.
This new bag is black, my old one was green.
I like your bike, did you buy a new one?

Bij meervoud gebruik je ones:
I'm going to buy new trainers because my old ones have holes in them.
These brown belts are cheaper than the black ones over there.
There are lots of jeans to choose from. Which ones do you like best?



Slide 13 - Diapositive

Grammar possessive pronouns

Slide 14 - Diapositive

Grammar: to be going to + inf

Slide 15 - Diapositive

Grammar 1.5 Van plan zijn (future): to be going to + hele werkwoord
Grammar 1.5 Van plan zijn (future): to be going to + hele werkwoord
Je gebruikt de tegenwoordige tijd van to be (am / are / is) + going to + hele werkwoord om aan te geven
wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren.

I am going to visit my friends this weekend

Look at those clouds! It is going to rain.

They are going to watch TV tomorrow.

Watch out! These books are going to fall!

bevestigend:

I’m going to ask his name.

ontkennend:

You’re not going to believe what happened.

vragend:

How is Sam going to get more money?



make ex. 14

Slide 16 - Diapositive

We ........ a film tonight, I already picked it out.
A
will watching
B
are going to watch
C
am going to
D
are going to watching

Slide 17 - Quiz

Tomorrow I .... home.
A
am going to
B
is going to
C
are going to
D
am going to go

Slide 18 - Quiz

Gebruik 'is/am/are going to' + WW:

(eat) We ________ together.

Slide 19 - Question ouverte

Gebruik 'to be going to' + WW:
(listen) He ...................................to this music.

Slide 20 - Question ouverte

Gebruik 'to be going to' + WW:

(He + phone) ________ his friend?

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

grammar ch. 1
1.1 tegenwoordige tijd: present simple
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever, every day. 
1.2 bezit: ’s / s’ or ...of...
Je gebruikt ’s of ’ achter een woord om aan te geven van wie iets is
1.3 toekomende tijd (future): will / SHALL + hele werkwoord
Je gebruikt de toekomende tijd will / shall + hele werkwoord als iets in de toekomst gaat gebeuren. Het gaat dan om simpele verwijzingen naar de toekomst of om iets wat spontaan besloten wordt zonder dat het is gepland of vastgelegd.
1.4 bezittelijke voornaamwoorden: my / mine / of mine
1.5 van plan zijn (Future): to be going to + hele werkwoord
1.6 korte vraagjes: tags
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin: ..., is it? / ..., isn’t it? / ..., can’t you? De spreker vraagt hiermee eigenlijk: ‘Klopt dat?’ of ‘Ben je het met me eens?’ In het Nederlands zeg je vaak iets als: nietwaar? / hè? / toch? / vind je niet?

Slide 23 - Diapositive

Grammar 
Make 
Ex. 31- 36 & 41,42

Finished? work on the exercises in the planner & practise more online

Slide 24 - Diapositive

Listening together
Make 
Ex. 23,24, 27,28


Slide 25 - Diapositive

Online Classrooms
classroom.google = 2h3
      
NewInterface 2h3 Via SomToday


Listening: https://www.esl-lab.com/


Slide 26 - Diapositive

Planning for this term

Slide 27 - Diapositive

Next Lesson
Bring a handful 🖐️
Learn vocab 1.1  &1.2 &1.3 + Phrases writing+ Speaking
Make Ex. 31- 36 & 41,42

Slide 28 - Diapositive