Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
De industriële revolutie
Tot 1800 werd bijna alles met de hand gemaakt
Vanaf 1800 werd steeds meer met machines gemaakt
Dit noemen we de industriële revolutie
Voorbeeld voor 1800
Aan het spinnewiel
Voorbeeld na 1800
Aan de machine
Slide 4 - Diapositive
Steenkool en stoom
De industriële revolutie begon in Groot-Brittannië
Ondernemers stichtten daar fabrieken om spullen te maken
Deze maakten ze met stoommachines
Als energiebron gebruikten ze steenkool
De Engelsman James Watt voerde een aantal belangrijke veranderingen door in Newcomen's stoommachine waardoor het gebruik en de inzet makkelijker werden.
Slide 5 - Diapositive
Industriële samenleving
Door de revolutie veranderde de samenleving
Sommige banen verdwenen, sommige ontstonden
Vooral de dienstensector groeide
Er gingen meer mensen in de steden wonen
Zo ontstond een industriële samenleving
Dienstensector
Beroepen die niet met de landbouw of industrie te maken hebben
Vraag
Waarom gingen mensen naar de steden?
Slide 6 - Diapositive
Industriële samenleving
Periode van 1800 tot heden heet moderne tijd.
Vanaf 1850 ook in andere westerse landen
Slide 7 - Diapositive
Wat is de Sociale Kwestie?
Een kwestie is een probleem
De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar.
Vooral in de steden.
Slide 8 - Diapositive
Wat is de Sociale Kwestie?
‘De rijken worden rijker, de armen worden armer’
Alleen ‘de rijken’ mogen stemmen
Hierdoor blijven ‘de rijken’ aan de macht
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Hoe zou jij het hebben gevonden om in deze tijd te leven?
Slide 11 - Question ouverte
Wie helpt de arbeiders?
Sommige fabrikanten gaven de arbeiders wél wat extra's (soms ook uit eigen belang: een fittere arbeider werkt harder...)
Arbeiders gaan staken: dit werkt alleen als iedereen gaat staken, en dat was moeilijk vol te houden
Arbeiders gaan samenwerken in vakbonden.
Slide 12 - Diapositive
Wie helpt de arbeiders?
Nederland kent drie grote politieke groepen: socialisten (links), confessionelen (midden) en liberalen (rechts)
Deze politieke groepen hebben allemaal een andere oplossing voor de Sociale Kwestie, maar ook allemaal eigen belangen
Slide 13 - Diapositive
Liberalen
Nachtwakersstaat: overheid zorgt alleen voor orde en veiligheid
Economie helemaal vrij laten
Sociale wetten kosten teveel geld
Rechts in de politiek
Slide 14 - Diapositive
Confessionelen
Confessie=geloof (Protestant/Rooms-katholiek)
Omdat God het zo wil
Goede christenen helpen elkaar
Werkgevers en werknemers moeten er samen uitkomen
Slide 15 - Diapositive
Socialisten
Overheid moet er alles aan doen om arbeiders te beschermen
Betere arbeidersomstandigheden (o.a. meer loon)
Om dit te bereiken: strijd voor algemeen kiesrecht (ook met stakingen en demonstraties)
Links in de politiek
Slide 16 - Diapositive
Langzaam verbetering
Eerste sociale wetten vanaf 1874: Kinderwetje van Van Houten
Leerplichtwet (1900), Woningwet (1901)
1917: Algemeen Kiesrecht voor mannen
1919: Algemeen kiesrecht voor vrouwen
Slide 17 - Diapositive
De liberalen
De confessionelen
De socialisten
Mensen in de politiek die streven naar meer vrijheid.
Mensen in de politiek die vinden dat de economie zo veel mogelijk met rust gelaten moet worden, zonder dat de regering daarvoor allemaal regels (wetten) opstelt
Mensen die in de politiek uitgaan van het christelijk geloof
Een politieke stroming die gelijkheid van alle mensen als uitgangspunt heeft.
Gaan uit van christelijke waarden, zoals naastenliefde en harmonie
Wil een sturende overheid, die de zwakkeren beschermt