Vragen met "to be"en Tegenwoordige tijd van "To have"

To be
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

To be

Slide 1 - Diapositive

Wat weten jullie nog?

Slide 2 - Diapositive

Welke vormen van 'to be' zijn er?
A
not
B
is
C
am
D
are

Slide 3 - Quiz

Vragen met "be"
Hoe maak 
je dit?
(b.v. He is fiftheen years old)

Slide 4 - Diapositive

Welke regel hoort bij het stellen van vragen met 'to be'?

Slide 5 - Question ouverte

Voorbeelden

He is 15 years old.
Is he 15 years old?


They are good at English.

Are they good at English?


Tim is very tall.

Is Tim very tall?


Slide 6 - Diapositive

Maak vragend: The boy is fond of soccer.

Slide 7 - Question ouverte

Maak vragend: The girls are happy.

Slide 8 - Question ouverte

Maak vragend: You are very nice.

Slide 9 - Question ouverte

Kun je nu zelf vragen maken met "to be" ?
A
Ja
B
Nee
C
Ik twijfel
D
Echt niet

Slide 10 - Quiz

Nu een uitleg over "to have"

Slide 11 - Diapositive

Present simple
 (tegenwoordige tijd):
to have (hebben)
I have
You have
He, she, it has
We have
You have
They have

Slide 12 - Diapositive

Welke vormen van 'to have' zijn er?
A
have/has
B
have/haves
C
have
D
has

Slide 13 - Quiz

Welke vorm gebruik je bij he/she/it?
A
haves
B
have
C
has
D
have/has

Slide 14 - Quiz

Verschil 
"lange vorm" 
en 
"korte vorm" 
van 
"To have"
Lange vorm
I/You/We/They/You have
He/She/It Has
Korte vorm
I've
You've
He's/She's/It's
We've

Slide 15 - Diapositive

Nu zelf aan de slag

Slide 16 - Diapositive

1.Vul de juiste korte vorm in
van "to have"
"He ......... got five dogs"

Slide 17 - Question ouverte

2.Vul de juiste korte vorm in
van "to have"
"They ......... got a great teacher"

Slide 18 - Question ouverte

3.Vul de juiste korte vorm in
van "to have"
"We ......... got a lovely house"

Slide 19 - Question ouverte

Denk je dat je de behandelde onderwerpen ("to be" en "to have") begrijpt en zelf kunt toepassen?
A
Ja
B
Nee
C
Ik twijfel
D
Eh......ik weet het niet

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive