3.4 bijvoeglijke naamwoorden en verkleinwoorden

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Klinkers
Verklein je zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u of -é, dan verdubbelt de klinker:
oma - omaatje
auto - autootje
paraplu - parapluutje
café - cafeetje (het accent verdwijnt)

Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op -i, verandert de -i in -ie:
ski - skietje
taxi - taxietje






Slide 3 - Diapositive

Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op -y, schrijf je een apostrof:
baby - baby’tje
hobby - hobby’tje

Afbreking
Bij een afbreking aan het eind van de regel gebruik je weer de oorspronkelijke spelling:
omaatje - oma-tje
skietje - ski-tje
parapluutje - paraplu-tje
cafeetje - café-tje

Slide 4 - Diapositive

Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op -y, schrijf je een apostrof:
baby - baby’tje
hobby - hobby’tje

Afbreking
Bij een afbreking aan het eind van de regel gebruik je weer de oorspronkelijke spelling:
omaatje - oma-tje
skietje - ski-tje
parapluutje - paraplu-tje
cafeetje - café-tje

Slide 5 - Diapositive

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 6 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 7 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (verzinnen) verhaal was echt eng.
A
verzinnende
B
verzonnen

Slide 8 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 9 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 10 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

De meester kon wel lachen om de (zingen) leerlingen.
A
gezongen
B
zingende
C
zingenden

Slide 11 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (bizar) vertoning!
A
bizarre
B
bizar
C
bizare

Slide 12 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.
A
zijde
B
zijden

Slide 13 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (gezellig) familie is dat geworden.
A
gezellig
B
gezellige
C
gezelligen

Slide 14 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

De (vermoorden) man vermoordde zelf ook vijf mensen.
A
vermoordde
B
vermoorde
C
vermoorden

Slide 15 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) bedoening in het Vondelpark.
A
druk
B
druke
C
drukke

Slide 16 - Quiz

bacterie
A
bacteries
B
bacterie's
C
bacteriën
D
bacterieën

Slide 17 - Quiz

dictee
A
dictees
B
dictee's
C
dicteën
D
dicteeën

Slide 18 - Quiz

knie
A
knies
B
knie's
C
kniën
D
knieën

Slide 19 - Quiz

accu
A
accus
B
accu's
C
accuus
D
accuu's

Slide 20 - Quiz

garage
A
garages
B
garage's
C
garagen
D
garagens

Slide 21 - Quiz

hobby
A
hobbys
B
hobby's
C
hobbies
D
hobbie's

Slide 22 - Quiz

spray
A
sprays
B
spray's
C
sprayen
D
sprayens

Slide 23 - Quiz

niveau
A
niveaus
B
niveau's
C
niveaen
D
niveauën

Slide 24 - Quiz

pyjama
A
pyjamas
B
pyjama's
C
pyjamaas
D
pyjamaa's

Slide 25 - Quiz

VERKLEINWOORDEN

Slide 26 - Diapositive

brug
A
brugje
B
brugtje
C
bruggetje
D
brugpje

Slide 27 - Quiz

la
A
latje
B
laatje
C
lapje
D
laapje

Slide 28 - Quiz

baby
A
babytje
B
baby'tje
C
babietje
D
babie'tje

Slide 29 - Quiz

cola
A
colatje
B
cola'tje
C
colaatje
D
colaa'tje

Slide 30 - Quiz

radio
A
radiotje
B
radio'tje
C
radiootje
D
radioo'tje

Slide 31 - Quiz

koning
A
koningtje
B
koningetje
C
koningpje
D
koninkje

Slide 32 - Quiz

BMW
A
BMWtje
B
BMW'tje
C
BMW-tje
D
B.M.W.tje

Slide 33 - Quiz

café
A
cafétje
B
cafe'tje
C
cafeetje
D
cafee'tje

Slide 34 - Quiz

taxi
A
taxitje
B
taxi'tje
C
taxietje
D
taxie'tje

Slide 35 - Quiz