Ondersteuningsuur 4/5

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4,5

Cours de répération

Programme d'aujourd'hui

- Wat heb je onthouden van vorige week?

- Oefenen met spreken

- La grammaire: vier bekende werkwoorden

- Terminer

Kies de juiste vorm:

c'est une fille ...

1. joli
2. jolie
3. jolis
4. jolies

Kies de juiste vorm:

c'est un garçon ...

1. timide
2. timid
3. timides
4. timids

Kies de juiste vorm:

il parle ... (langzaam)

1. lentement
2. lentment

Kies de juiste vorm:

Voici, une .... maison

1. grand
2. grande

Hoe zeg je:

Ik heb heel veel huiswerk

1. J'ai très beaucoup de devoirs
2. J'ai vraiment beaucoup de devoirs

très beaucoup mag je nooit achter elkaar gebruiken! 

Ik maakte deze fout overigens enorm veel vroeger... Als je overdreven wilt zijn en dus héél veel wilt zeggen, gebruik dan: 

vraiment beaucoup

Oefenen met spreken...

leer je alleen door het te doen!

Opdracht: beschrijf om de beurt in het Frans wat 

je ziet op het plaatje

Voorbeeld geven:

Je vois une tente jaune

Je vois un homme avec un t-shirt bleu

Je vois un oiseau

Tips voor spreken

1. Luister naar Franse muziek of kijk een Netflix serie. Zo leer je, zonder dat je dat door hebt, de juiste uitspraak, zinsvolgorde en andere typische Franse uitingen. 

2. Schrijf eerst uit wat je wilt zeggen bij bijv. een presentatie.

3. Translate.... Maar voor uitspraak wél handig!

4. Kijk in de référence voor andere tips omtrent spreken.

https:

Noem 3 feitjes over de tour de France

Grammatica werkwoorden

être, avoir, faire

onregelmatig = je kunt geen regels toepassen

De tijden...

Présent: tegenwoordige tijd

Passé composé: voltooid tegenwoordige tijd

Imparfait: onvoltooid verleden tijd 

Futur proche: nabije toekomende tijd 

Futur simple: toekomende tijd

Conditionnel: zouden (beleefdheid, voorwaarde, veronderstelling)

Expressions: il y a (avoir) j'ai faim/ froid/ peur/ envie de... (avoir) il fait beau/ mauvais... (faire)

Au travail

1. Je ...... mes devoirs à la maison (faire, présent)

2. Il ................ une bonne note pour le français (avoir, passé composé)

3. Nous .................. au supermarché pour acheter de la viande (être, imparfait)

4. Les filles .................... du cheval cet après-midi (faire, futur proche)

5. Je ........................... un nouveau téléphone bientôt (avoir, futur proche)

6. Il .................. beau aujourd'hui (faire, présent)

7. Vous ...................... au cinéma ? (être, passé composé)

8. Il y .......................... (avoir, imparfait) du soleil aujourd'hui

9. Nous .......................... contents (être, présent)

Terminer

Vous avez appris quelque chose aujourd'hui ? 

Au revoir ! :)