Oefentoets criminaliteit


In het Wetboek van Strafrecht staan overtredingen en misdrijven.
 
--> Noem een overeenkomst én een verschil tussen een overtreding en een misdrijf.
1 / 25
suivant
Slide 1: Question ouverte
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon


In het Wetboek van Strafrecht staan overtredingen en misdrijven.
 
--> Noem een overeenkomst én een verschil tussen een overtreding en een misdrijf.

Slide 1 - Question ouverte

Een rechtsstaat is een land waar:

A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de rechten van verdachten en gevangenen in wetten geregeld zijn.
C
de rechters de rechten van gevangenen en verdachten bepalen.
D
de politie zich niet aan de wet hoeft te houden.

Slide 2 - Quiz


Criminaliteit is tijdgebonden.

Noem bij onderwerpen hieronder telkens een nieuwe rechtsregel van de laatste vijftien jaar.
 -Computers en internet: ...
 -Horeca: ...
 -Verkeer: ...

Slide 3 - Question ouverte


Bekijk de afbeelding hiernaast. Neem de onderstaande zin over en maak de zin juist af.

-Afbeelding 1 gaat over de MATERIELE / NIET- MATERIELE gevolgen van criminaliteit, want: ……….

Slide 4 - Question ouverte

De oorzaak van crimineel gedrag is volgens de etiketteringstheorie dat iemand:
A
als kind al moeite heeft om zich te beheersen.
B
door z’n omgeving als crimineel wordt beschouwd.
C
maar weinig relaties met familie en vrienden heeft.
D
nauwkeurig kan inschatten wat de pakkans is.

Slide 5 - Quiz


Zijn de uitspraken juist of onjuist?
 
1) Halt is bedoeld voor jongeren die van een overtreding worden verdacht.
2) Je komt bij Halt terecht als de officier van justitie je zaak heeft geseponeerd.

A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn juist
D
1 en 2 zijn onjuist

Slide 6 - Quiz

Als de officier van justitie besluit te seponeren, betekent dit niet automatisch dat de verdachte onschuldig is. Leg dit uit.

Slide 7 - Question ouverte

Omschrijf een situatie waarin een verdachte een schikking van de officier van justitie zal weigeren.

Slide 8 - Question ouverte


De 30-jarige Bert is een echte ‘draaideurcrimineel’. Na de zoveelste winkeldiefstal komt hij bij de officier van justitie en die zegt: “Bert, ik heb het proces-verbaal goed doorgelezen en mijn besluit staat vast: ik ga je zaak vervolgen.”
=>Dit betekent dat Bert:....

A
de officier een boete moet betalen.
B
naar huis mag.
C
naar de rechtbank moet.
D
naar Halt gestuurd wordt.

Slide 9 - Quiz


Hieronder staan drie zinnen.
1) De wetten in Nederland worden gemaakt door de rechters.
2) In Nederland kun je nooit de doodstraf krijgen.
3) Rechters in Nederland zijn onafhankelijk en onpartijdig.

        --> Welke zin is fout? Geef ook een uitleg bij je antwoord.

Slide 10 - Question ouverte


Kijk naar de afbeelding van een rechtzaak.
Bij sommige personen staat een letter. Welk begrip hoor daarbij?

Kies uit: 
ADVOCAAT – GETUIGE – OFFICIER VAN JUSTITIE – RECHTER – VERDACHTE.

Slide 11 - Question ouverte


Hieronder staat een uitspraak van een rechter.
Gaat het bij deze uitspraak om een hoofdstraf, bijkomende straf of maatregel?
De uitspraak: Twee jaar tbs met dwangverpleging. 
A
hoofdstraf
B
bijkomende straf
C
maatregel
D
geen van allen

Slide 12 - Quiz


Hieronder staat een uitspraak van een rechter.
--> Gaat het bij deze uitspraak om een hoofdstraf, bijkomende straf of maatregel?

De uitspraak: Een boete van 750 euro.
A
hoofdstraf
B
bijkomende straf
C
maatregel

Slide 13 - Quiz


Hieronder staat een uitspraak van een rechters.
  • Gaat het bij deze uitspraak om een hoofdstraf, bijkomende straf of maatregel?
  • Ontzegging van de rijbevoegdheid gedurende 6 maanden.
A
hoofdstraf
B
bijkomende straf
C
maatregel

Slide 14 - Quiz


Een rechter kan in plaats van gevangenisstraf iemand ook veroordelen tot tbs.

  • Welk misdrijf komt het meest in aanmerking voor een tbs-veroordeling?
A
Een directeur van een bedrijf heeft de belasting voor miljoenen euro’s opgelicht.
B
De politie treft er voor 18 miljoen euro aan xtc-pillen aan bij iemand thuis.
C
Iemand heeft een overval gepleegd en heeft daar spijt van.
D
Een zoon doodt zijn beide ouders.

Slide 15 - Quiz


Een van de doelen van straf is resocialisatie. Dat betekent dat iemand de kans krijgt zijn gedrag te verbeteren. 
  • Noem een hoofdstraf waarbij de nadruk wordt gelegd op resocialisatie.

Slide 16 - Question ouverte


Politieke partijen denken verschillend over de aanpak van criminaliteit.
Wie zijn volgens jou tegenstander van taak- en werkstraffen en zien liever dat wetsovertreders zwaar gestraft worden: linkse partijen of rechtse partijen? Leg je keuze uit.

Slide 17 - Question ouverte


Zijn de uitspraken juist of onjuist?
  1. Voetbalhooligans komen meteen na de wedstrijd voor de rechter. Dat is lik-op-stukbeleid
  2. Zorgen dat iedereen een baan heeft, is een voorbeeld van een repressieve maatregel.

A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn juist
D
1 en 2 zijn onjuist

Slide 18 - Quiz


Leg uit waarom de zin hieronder niet klopt. Verwerk het begrip ‘trias politica’ in je antwoord.

“De minister van Justitie was het niet eens met de rechter. De minister verhoogde de straf van zes naar acht jaar gevangenisstraf.”

Slide 19 - Question ouverte

Bekijk de afbeelding hiernaast.

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?

A
Repressie
B
Preventie
C
Sociale controle
D
Vervolgen

Slide 20 - Quiz


Reageer op de volgende stelling:       
Voel jij je veiliger door cameratoezicht?”
  • Gebruik tenminste twee argumenten bij je antwoord.

Slide 21 - Question ouverte

Hoe noem je een oproep om naar de rechtbank te komen?

A
Een proces-verbaal.
B
Een dagvaarding.
C
Een schikking.
D
Seponeren.

Slide 22 - Quiz

In achterstandswijken komt meer criminaliteit voor dan in nette buurten. Klopt dit met de theorie van Sutherland? Leg je antwoord uit.

Slide 23 - Question ouverte

Zet de gebeurtenissen uit de bron hiernaast in de juiste volgorde.
Schrijf alleen de letters op.

Slide 24 - Question ouverte


Lees de bron.
De man kreeg twee straffen.
  • Welke twee straffen kreeg de man?

Slide 25 - Question ouverte