24-25 week 2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Groeten en gebarenspel

1. hand omhoog  - salut, comment ça va?

2. hand uitsteken - bonjour, je m'appelle ....

3. hand zwaaien - au revoir

4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - oh là là

5.                  parfait

Groeten en gebarenspel

1. hand omhoog  - 

2. hand uitsteken - 

3. hand zwaaien -

4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - 

5.                         

Klein oefentoetsje

• Vul in met een blauwe pen
• Klaar?
• Pak een gekleurde pen en doe je boek open
• Kijk na met de gekleurde pen
• Schrijf ook woorden die je niet wist met de gekleurde pen op

Nakijken

Exerice 3 en 4 blz 15

pak je agenda - huiswerk

do 12/9 4e uur: leren apprendre 1 en 2

ma 16/9 6e uur: leren apprendre 3 blz 37

Afmaken exercice 6 blz 17 en 18

do 19/9 4e uur: leren apprendre 4 blz 37

Klas: B1B

pak je agenda - huiswerk

di 10/9 2e uur: leren apprendre 1 en 2

ma 16/9 3e uur: leren apprendre 3 blz 37

Afmaken exercice 6 blz 17 en 18

di 17/9 2e uur: leren apprendre 4 blz 37

Klas: B1D

être

blz 19

1e, 2e en 3e persoon

Als je over jezelf praat, gebruik je de eerste persoon. 

Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. 

Als je over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon

Persoonlijke voornaamwoorden

ENKELVOUD

1e persoon : ik - je

2e persoon: jij - tu

3e persoon: hij - il / zij - elle / men, we - on

Persoonlijke voornaamwoorden

MEERVOUD

1e persoon : wij - nous

2e persoon: u/jullie - vous

3e persoon: zij (mannelijk) - ils; zij (vrouwelijk) - elles

Dus:

ik ben                                  je suis

jij bent                                 tu es

hij/zij/men/het is           il / elle / on / c'  est

wij zijn                                 nous sommes

jullie zijn / u bent            vous êtes

zij zijn                                   ils / elles  sont

Verschil On + nous

On betekent "men"of "we"als algemeen bedoeld

VOUS (U / Jullie)

Vous kan op 2 manieren worden gebruikt

1) als beleefdheidsvorm "u"

2) wanneer je een groep aanspreekt "jullie"

Spiek op blz 19 en start chromebook

Wat betekent je ?

1. ik
2. jullie
3. wij
4. ons

Hoe zeg je " jij " in het Frans?

1. Je
2. Tu
3. Il
4. Elle

Wat is het Franse woord voor hij ?

1. elle
2. tu
3. il
4. ils

Wat betekent " ils " ?

1. zij
2. wij
3. jullie
4. hij

Wat betekent " Elles " ?

1. jullie
2. jij
3. wij
4. zij

Bij deze foto hoort:

1. il
2. elle
3. ils
4. elles

Vous ... français?

Tu ... mon ami.

Non, je ... néerlandais.

être

=

 zijn

il/elle/on est

nous sommes

vous êtes

ils/elles sont

tu es

je suis

wij zijn

zij zijn (ml&vr)

ik ben

u bent & jullie zijn

jij bent

hij/zij/men is (wij zijn)

Apprendre 2 blz 36

samen doornemen

De uitspraak van de è en é 

matière

école

élève

récré

sévère = streng

C

De 'c' als een [k] voor de letters a, o en u

copain - camping 

De 'c' als een [s] voor de letters e en i 

ici - concert 

De 'ç' met cédille --> [s] 

français - ça va 

Parler 

Comment ça va?

Comment tu t'appeles?

Tu es en quelle classe?

Tu habites où?

Tu es français?

Tu es néerlandais?  

Ça va bien

Je m'appelle .....

Je suis en cinquième

J'habite à .....

Non, je suis ....

Oui, je suis...

Non, je suis ___

Wat heb je geleerd?

zinnen

uitspraak

werkwoord

woordjes

Groeten en gebarenspel

1. hand omhoog  - salut, comment ça va?

2. hand uitsteken - bonjour, je m'appelle ....

3. hand zwaaien - au revoir

4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - oh là là

5.                  parfait

Groeten en gebarenspel

1. hand omhoog  - 

2. hand uitsteken - 

3. hand zwaaien -

4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - 

5.                         

• les devoirs - overhoren 
• nieuwe zinnen in het Frans
• lire - lezen
• werkwoord être - uitspraak
• les devoirs
  

Le but: à la fin de ce cours:

• kan ik het werkwoord être beter toepassen
• kan ik vertellen waar ik woon, in welke klas ik zit en dat ik in Nederland woon.

Les devoirs - overhoren

ik noem een paar woorden op, jullie schrijven de woorden op in het Frans

Parler 

Comment ça va?

Comment tu t'appeles?

Tu es en quelle classe?

Tu habites où?

Tu es français?

Tu es néerlandais?  

Ça va bien

Je m'appelle .....

Je suis en cinquième

J'habite à .....

Non, je suis ....

Oui, je suis...

Non, je suis ___

Lire

Exercice 5 samen

Exercice 6 is huiswerk voor maandag!

Wat weet je nog?

- regelmatig/onregelmatig werkwoord

- on/nous

- il/ elle & ils elles?

être

c'est

vous

Bonjour, je m'appelle Luc. Je ..... au collège Stanislas.

Vous ..... français?

Marie? .... en vacances. (zij is)

Oui, .... un joli quartier.

Voilà Sophie et Emma, ....... au camping (zij zijn)

Où sont Marc et Lisa?
..... en vacances (zij zijn)

zelfstandig aan de slag

- exercices 8b, 8c.

Klaar? start met de leestekst, exercice 6

Blz 20

Wat heb je geleerd?

kan ik het werkwoord être beter toepassen?

kan ik vertellen waar ik woon, in welke klas ik zit en dat ik in Nederland woon?

zinnen

uitspraak

werkwoord

woordjes

Les devoirs

Leren apprendre 3

Maken exercice 6 blz 17 en 18

Etre (zijn)

Je suis

Tu es

Il, elle, on est

nous sommes

vous êtes

ils, elles, sont

Etre (zijn)

Je sui

Tu e

Il, elle, on e

nous som

vous êt

ils, elles, so

8A-3

Blz 19

Exercice 8b

1. suis

2. est

3. sont

4. êtes

5. sommes

6. es

Exercice 8c

1. je suis

2. C'est

3. Elles sont

4. Vous êtes

5. Nous sommes / on est

6. il est

7. elle est

Exercice 8d

2. Non, je suis l'ami de Jules

4. Oui, nous sommes en cinquième A

6. Elles sont au camping

8. C'est la tour Eiffel

Lire

uitleg en laten maken