Spelling Blok 1

Spelling 
Blok 1&2
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Spelling 
Blok 1&2

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Aan het eind van deze les weet je......
  • het verschil tussen de stam en ik- vorm
  • de regels hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.

Slide 2 - Diapositive

Wat heb je nodig?
Een laptop/computer/ipad (duuuh)
een telefoon
boek voor Nederlands
schrift voor Nederlands
een pen

Slide 3 - Diapositive

Wat is het verschil tussen de stam en ik vorm?

Slide 4 - Question ouverte

Stam en ik-vorm
De stam en de ik-vorm zijn niet helemaal gelijk. De stam is het hele werkwoord zonder -en

Slide 5 - Diapositive

Stam en ik-vorm
Voorbeeld:
verhuizen
beloven
vertalen

Slide 6 - Diapositive

Stam en ik-vorm
Voorbeeld:
verhuizen- verhuiz
beloven- belov
vertalen- vertal

Slide 7 - Diapositive

Stam en ik-vorm
Voorbeeld:
verhuizen- verhuiz- (ik) verhuis
beloven- belov- (ik) beloof
vertalen- vertal- (ik) vertaal

Slide 8 - Diapositive

Waar begin je met het
spellen van de persoonsvorm
in de tegenwoordige tijd?

Slide 9 - Carte mentale

Hoe spel je de PV in de 
tegenwoordige tijd?

  1. Bij ik schrijf je de ik-vorm.
  2. Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.
  3. Als je of jij achter de persoonsvorm staat en het onderwerp van de zin is, schrijf je de ik-vorm (dus zonder t).
  4. Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord.

Slide 10 - Diapositive

tt:
Hans (kleden)....... zich aan.
A
kleedt
B
kleed
C
kleet

Slide 11 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord

Slide 12 - Quiz

tt:
De inbreker (bekennen) zijn misdaad.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent

Slide 13 - Quiz

tt:
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 14 - Quiz

Maak opdracht 25 en 26 op blz. 80.

Slide 15 - Question ouverte

Klankvast en klankveranderende
Bij sommige werkwoorden verandert de klank als je ze in de verleden tijd zet. Deze noem je klankveranderende werkwoorden. Als de klank niet verandert in de verleden tijd, noem je het klankvaste werkwoorden.

Slide 16 - Diapositive

Klankvast en klankveranderende
Bij sommige werkwoorden verandert de klank als je ze in de verleden tijd zet. Deze noem je klankveranderende werkwoorden. Als de klank niet verandert in de verleden tijd, noem je het klankvaste werkwoorden.
Voorbeeld:
huilen- huilde
blazen- blies

Slide 17 - Diapositive

Klankvast en klankveranderende
Bij sommige werkwoorden verandert de klank als je ze in de verleden tijd zet. Deze noem je klankveranderende werkwoorden. Als de klank niet verandert in de verleden tijd, noem je het klankvaste werkwoorden.
Voorbeeld:
huilen- huilde (klankvast)
blazen- blies (klankveranderend)

Slide 18 - Diapositive

Klankveranderend
Klankvast
beklimmen
stromen
regenen
luisterren
kraken
worden
verven
schrijven
denken
vergeten

Slide 19 - Question de remorquage

Einde les
Huiswerk:
Maak opdracht 2 & 3 op bladzijde 27.
Dit moet voor de les (morgen) af zijn.

Slide 20 - Diapositive