Liberalisme/socialisme

Opdrachten 1 t/m 7
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Opdrachten 1 t/m 7

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Deelvragen
  • Uitleg video 'liberalisme'
  • Uitleg video 'communisme/ socialisme'
  • Nakijken gemaakte opdrachten (1 t/m 4)
  • Opschrijven huiswerk in agenda.

Slide 2 - Diapositive

Deelvraag 1
Waarom en hoe verdedigden de liberalen vooral de belangen van de rijke burger/ fabrikanten?

De liberalen waren van mening dat de mens erin zou slagen te overleven door in eerste plaats op eigen belangen te letten. De productiefactoren moesten in handen zijn van particulieren. De overheid moest zich zo min mogelijk met de individuele mens en de economie bemoeien zodat de marktwerking zou zorgen dat de sterksten overbleven. Aandacht voor de problemen van de arbeiders was er nauwelijks.


Slide 3 - Diapositive

Deelvraag 2
Op welke wijze probeerden de socialisten de positie van de arbeiders te verbeteren?

De socialisten legden de nadruk op de sociale kwestie die veranderingen in de werk- en woonomstandigheden wilden realiseren door wetgeving. Hiervoor moest het kiesrecht wel worden uitgebreid. Dat was hun middel/ manier om een rechtvaardige maatschappij te krijgen.


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Opdracht-1
Artsen:
  1. Zij schreven over wat zij tijdens hun werk met eigen ogen zagen of wat ze zelf van hun patiënten hoorden. Ze kwamen op veel plaatsen waardoor ze zelf konden zien hoe slecht de woonomstandigheden waren en hoe onveilig het werk.
  2. De artsen zagen en spraken alleen met de slachtoffers, dus met personen met wie het niet goed ging. Arbeiders die gezond bleven, kwamen niet op hun spreekuur.

De sociale kwestie .
Geef voor elke beroepsgroep in het schema aan:
1 Wat konden zij door hun beroep en positie over de sociale kwestie weten?
2 Waardoor konden ze niet alles weten? Of: welke reden hadden zij om af en toe wat te overdrijven of iets te verzwijgen?

Artsen

Slide 7 - Diapositive

Opdracht-1
Geestelijken:

  1. Ze spraken waarschijnlijk zowel arbeiders als fabrikanten. Ze zagen armoede en slechte leefomstandigheden in arbeidersgezinnen.
  2. Zij hadden er persoonlijk geen belang bij om de zaken anders af te vertellen dan dat ze waren. Maar omdat ze voor de bouw en het onderhoud van de kerkgebouwen e.d. afhankelijk van de rijke fabrikanten waren, zou het dom zijn om sterk te overdrijven en wellicht slimmer om het wat af te zwakken.



Slide 8 - Diapositive

Opdracht-1
Journalisten:

  1. Een goede journalist doet eerst serieus onderzoek en schrijft vooral op wat de feiten zijn.
  2. Een journalist kan meestal niet tot in de fabrieken doordringen om de situatie met eigen ogen waar te nemen. Veel arbeiders zullen niet snel bereid zijn om met een journalist te spreken omdat dan wellicht ontslag dreigt.



Slide 9 - Diapositive

Opdracht-2
Het liberalisme. Welke beweringen zijn onjuist?

[ ] Adam Smith vond het prima dat fabrikanten probeerden zo veel mogelijk winst te maken.
[ ] Volgens Adam Smith konden de arbeiders goed genoeg voor hun eigen rechten en belangen opkomen.
[ ] Bij een kapitalistische economie is het de taak van de overheid om vraag en aanbod sterk te beïnvloeden.
[ ] Volgens de liberalen zou de sociale kwestie op den duur vanzelf opgelost worden.
[ ] Als er voor iedereen zo veel mogelijk vrijheid is, draait volgens de liberalen de maatschappij op zijn best.
[ ] Fabrikanten zijn in het nadeel als de liberalen aan de macht zijn en arbeiders in het voordeel.




Slide 10 - Diapositive

Opdracht-2
Het liberalisme. Welke beweringen zijn onjuist?

[ ] Adam Smith vond het prima dat fabrikanten probeerden zo veel mogelijk winst te maken.
[ ] Volgens Adam Smith konden de arbeiders goed genoeg voor hun eigen rechten en belangen opkomen.
[ ] Bij een kapitalistische economie is het de taak van de overheid om vraag en aanbod sterk te beïnvloeden.
[ ] Volgens de liberalen zou de sociale kwestie op den duur vanzelf opgelost worden.
[ ] Als er voor iedereen zo veel mogelijk vrijheid is, draait volgens de liberalen de maatschappij op zijn best.
[ ] Fabrikanten zijn in het nadeel als de liberalen aan de macht zijn en arbeiders in het voordeel.




Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Opdracht-3
Bourgeoisie tegenover proletariaat.
Karl Marx en Friedrich Engels gebruikten vaak de termen bourgeoisie en proletariaat. Formuleer een definitie waaruit duidelijk wordt hoe Marx en Engels deze twee groepen zagen. Zet er tussen haakjes de naam achter van de twee beroepsgroepen die in de 19e eeuw tot de bourgeoisie en tot het proletariaat gerekend moeten worden.

  • De bourgeoisie waren – volgens Marx en Engels – ‘de uitbuiters’, ‘de heersers’, ‘de onderdrukkers’. Dit was dus de bezittende klasse die de macht in handen had (de fabrikanten).
  • Het proletariaat waren – volgens Marx en Engels – ‘de uitgebuitenen’, ‘de overheersten’, ‘de onderdrukten’. Dit was dus de bezitloze klasse zonder macht (de arbeiders).





Slide 13 - Diapositive

Opdracht-4
Beschrijf kort wat op deze prent te zien is. Besteed daarbij aandacht aan de mensenmenigte (1), het doel van de optocht (2) en de symboliek (3).

  • Een grote groep vrolijke mensen is op weg naar een beeld.
  • Er is een beeld van een vrouw met het vrijheidsvuur en veel vlaggen van Europese landen.
  • In de lucht is veel christelijke symboliek te zien (het kruis, engelen, e.d.).





Slide 14 - Diapositive

Opdracht-5
Beschrijf in eigen woorden de boodschap van deze prent.
Bijvoorbeeld:

  • Op deze prent trekt een grote mensenmassa in optocht naar een gedenkteken (vrouw met een vrijheidsvuur). Aan deze mars doen mannen, vrouwen en kinderen uit alle landen mee. De boodschap zal zijn dat mensen uit alle landen en uit alle lagen van de bevolking zich moeten verenigen.





Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Opdracht-6
Karl Marx voorspelde dat de klassenstrijd zich in vijf fasen zou ontwikkelen. Eén van deze vijf fasen noemde hij de ‘Verelendung’. Welk (Nederlands) begrip past hier bij? Leg je keuze uit.

  • Verelendung betekent ‘verarming’ of ellende. Marx dacht dat de woonsituatie (sociale kwestie) in de oude woonwijken zou verslechteren. Steeds meer huizen verkrotten, er wordt niets meer aan herstel gedaan. Mensen worden steeds armer.





Slide 17 - Diapositive

Opdracht-7
Fase 5 was volgens Marx de communistische heilstaat: een ideale samenleving, zonder klassen en zonder onderdrukking en uitbuiting van de een door de ander. Zoek twee landen op die tegenwoordig communistisch zijn en geef een korte beschrijving van het leven in die landen.

  • Communistische landen, in onze tijd, zijn Cuba, China, Vietnam, Noord-Korea en Laos.

In communistische landen is er een eenpartijstelsel, totalitaire controle over de economie en de maatschappij en onderdrukking van de burgerlijke vrijheden.






Slide 18 - Diapositive

Deze les...
  • Spullen op tafel pakken
  • Uitleg video: Wat is socialisme?
  • Nakijken opdrachten 8 t/m 15
  • Huiswerk opschrijven

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Opdracht-8
Leg uit waarom de naam ‘sociaaldemocraten’ een goede naam is voor de groep aanhangers van Marx die niet langer vertrouwden op het uitbreken van een revolutie.
  • De sociaaldemocraten wilden via het parlement verbeteringen voor de arbeiders realiseren. De democratisch gekozen parlementsleden moesten sociale wetten, die in het voordeel van de arbeiders waren, vaststellen.

Slide 21 - Diapositive

Opdracht-9
Toon met (deze) vier gegevens aan dat in de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw de Verelendung niet verliep zoals Marx voorspeld had.

  • Volgens Marx zouden de arbeiders het steeds slechter moeten krijgen. Dat blijkt niet uit de cijfers: het inkomen van de arbeiders verdubbelde. Een steeds groter deel van hun inkomen kon besteed worden aan beter voedsel (meer zuivel, vlees en vis en minder brood en aardappelen) en een groter deel van het geld kon uitgegeven worden aan (betere) huisvesting.

Slide 22 - Diapositive

Opdracht-10
Waarom waren de liberalen voorstander van het censuskiesrecht?

  • Liberalen wilden niet dat de gewone burgers kiesrecht kregen omdat zij dan teveel inspraak zouden krijgen.
  • Liberalen zijn van mening dat de overheid zich niet met het privéleven van de burger moet bemoeien.

Slide 23 - Diapositive

Opdracht-11
Welke taak geeft het liberalisme aan de regering van een land?
  • Liberalen vinden dat de overheid zich zo min mogelijk met de individuele mens en de economie moet bemoeien.

Slide 24 - Diapositive

Opdracht-12
a. Welke partij streed in Nederland voor betere woon- en werkomstandigheden?
  • In Nederland streed de SDAP (Sociaaldemocratische Arbeiderspartij) voor betere woon- en werkomstandigheden.
b. Wie was de leider van deze partij?
  • Leider van deze partij was Pieter Jelles Troelstra.


Slide 25 - Diapositive

Opdracht-13
Waaruit blijkt dat de uitbreiding van het kiesrecht in het nadeel van de liberalen en de sociaaldemocraten uitpakte?
  • Na de uitbreiding van het kiesrecht (1917 en 1919) bleek dat de stemmers kozen voor de confessionele partijen (met christelijk geloof) en de socialisten en niet (massaal) voor de liberalen.


Slide 26 - Diapositive

Opdracht-14
a. Hoe noemt men de strijd om gelijke rechten voor vrouwen?
b. Wie was de, bekendste, voorvechtster voor vrouwenrechten en m.n. kiesrecht?
c. Hoe heette de organisatie waarmee deze strijd voerden?
d. Noem een belangrijk vrouwenrecht, anders dan het kiesrecht, wat rond 1900 werd ingevoerd.
  1. Emancipatie
  2. Aletta Jacobs (en Wilhelmina Drucker)
  3. Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VVK)
  4. Recht op onderwijs en werk.



Slide 27 - Diapositive

Opdracht-15a
Hoe en waarom zorgde de industriële revolutie voor grote veranderingen in de samenleving?

Door de verbetering van de stoommachine groeide het aantal fabrieken snel. Daardoor groeide het aantal arbeiders in de steden. Er kwamen rijke burgers (de fabriekseigenaren) en een grote groep mensen (arbeiders) die veelal in grote armoede en ellende leefden en werkten.


Slide 28 - Diapositive

Opdracht-15b
Hoe waren de werk- en de leefomstandigheden tijdens de Industriële Revolutie?

Voor de gegoede burgers waren de werk- en leefomstandigheden goed te noemen. Het waren vooral de arbeiders die met de slechte werk- en leefomstandigheden te maken kregen --> wat zou leiden tot de discussie over de sociale kwestie (KA-32).


Slide 29 - Diapositive

Opdracht-15c
Welke motieven speelden een belangrijke rol bij het modern imperialisme?

De moderne vorm van imperialisme hield verband met de industrialisatie (KA-33), want er werd gezocht naar grondstoffen en afzetgebieden voor de Europese industrie. Bovendien zorgde het bezit van overzeese gebieden voor aanzien.


Slide 30 - Diapositive

Opdracht-15d
Waarom en hoe verdedigde het liberalisme vooral de belangen van de fabrikanten?

Liberalen legden de nadruk op vrijheid. De productiemiddelen moeten in handen zijn van particulieren (fabrikanten). De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met het leven van burgers en de economie. (KA-36).
Winst maken is het belangrijkste doel van de liberalen/fabrikanten.
Men zag geen noodzaak in het oplossen van de sociale kwestie.



Slide 31 - Diapositive

Opdracht-15e
Op welke wijze probeerden de socialisten de positie van de arbeiders te verbeteren?
Socialisten dachten dat door een revolutie het bezit opnieuw onder de mensen verdeeld kon worden.  Uiteindelijk koos een deel van de socialisten voor hervormingen langs democratische weg. Zij werden sociaaldemocraten genoemd en wilden invoering van algemeen kiesrecht. Door middel van het maken van wetten wilden zij een oplossing voor de sociale kwestie.



Slide 32 - Diapositive

Huiswerk
Meenemen en gebruiken Feniks 

Hfd-3 De Eerste Wereldoorlog.
lezen: par 3.1 Orientatie, 


Slide 33 - Diapositive