Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Oefenen voor de toets
bedrijfseconomie
Slide 1 - Diapositive
Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Afzet
B
Omzet
C
Winst
D
Voorraad
Slide 2 - Quiz
De afzet valt te berekenen door de omzet te delen door de verkoopprijs
A
Onjuist
B
Juist
Slide 3 - Quiz
Bereken de omzet. Consumentenprijs €7,50. Afzet 3000st
A
22.500,-
B
2.250.00,-
Slide 4 - Quiz
De brutowinst bereken je door
A
afzet x inkoopwaarde van de omzet
B
omzet- waarde voorraad
C
afzet x verkoopprijs
D
omzet- inkoopwaarde van de omzet
Slide 5 - Quiz
Wat trek je af van de brutowinst om nettowinst over te houden?
A
kosten
B
inkoop
C
btw
D
incidentele last
Slide 6 - Quiz
De formule om de integrale kostprijs te berekenen luidt als volgt:
A
C/P + V/W
B
C/W + V/N
C
N/C + W/V
D
C/N + V/W
Slide 7 - Quiz
Een bedrijf heeft €150.000,- aan constante kosten, € 350.000,- aan variabele kosten. De normale productie is 30.000 stuks en de werkelijke productie is 32.000 stuks. Bereken de integrale kostprijs.
A
€ 16,62
B
€ 16,67
C
€ 15,67
D
€ 15,94
Slide 8 - Quiz
Megan heeft €4,- aan variabele kosten pp. en € 2,- aan constante kosten pp. Wat is haar integrale kostprijs?
A
€ 4,-
B
€ 2,-
C
€ 6,-
D
€ 10,-
Slide 9 - Quiz
Marijn heeft € 100,- aan totale constante kosten en € 5,- aan variabele kosten pp. Hij heeft 200 producent gemaakt. Wat is de integrale kostprijs van Marijn?
A
€ 5,50
B
€ 105,-
C
€ 1100,-
Slide 10 - Quiz
Bij een break-even omzet
A
Maak je verlies
B
Maak je geen winst en geen veries
C
Is de dekkingsbijdrage nul
D
Maak je winst
Slide 11 - Quiz
Hoe bereken je de break-even omzet?
A
Break-even afzet x verkoopprijs
B
Totale constante kosten/ variabele kosten per product
constante kosten / (verkoopprijs min variabele kosten)
Slide 15 - Quiz
Bedrijf B verkoopt Knostos. Inkoopprijs is € 0,50, waar nog € 0,25 inpakkosten bijkomen. De verkoopprijs voor een Knostos is € 1,75. Ondanks dat bedrijf B per jaar € 8.000 aan constante kosten betaalt, denken ze dit jaar € 3.500 winst te halen. Wat is juist?
A
De dekkingsbijdrage per product bedraagt € 1,25
B
De break-evenafzet van bedrijf B is 4.572.
C
De break-evenomzet bedraagt € 14.000
D
Om € 3.500 winst te halen, moet bedrijf B 6.572 producten verkopen.
Slide 16 - Quiz
Debetzijde Balans
Creditzijde Balans
Banklening
Debiteuren
Gebouw
Eigen vermogen
Crediteuren
Vreemd vermogen
Slide 17 - Question de remorquage
Sleep de begrippen naar de juiste plaats
Debet
Credit
Pand
Bank
Debiteuren
Eigen vermogen
Hypotheek
Balans van Jan van Schaik
|
|
|
Slide 18 - Question de remorquage
Klaar!
dit was even een korte oefening..
voor de toets is het handig om de opgaven uit je reader nogmaals door te nemen!