Demonstrative pronouns, can & cardinal numbers

Welcome to English class!
- Find a seat.
- Grab your workbook, notebook and pen. 
- Wait quietly until class begins!
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 46 min

Éléments de cette leçon

Welcome to English class!
- Find a seat.
- Grab your workbook, notebook and pen. 
- Wait quietly until class begins!

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Today's lesson goals
At the end of this lesson:
- I will be able to use "demonstrative pronouns" correctly.
- I will also be able to use "can" correctly.
- I will be able to write the "cardinal numbers" correctly.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Demonstrative pronouns

Slide 3 - Diapositive

When do we use the this and that – these/those?
We use:
this and that in the singular,
these and those in the Plural.
Generally speaking, we use this/these to refer to people and things, situations and experiences that are close to the speaker or very close in time. We use that/those to refer to people and things, situations and experiences that are more distant, either in time or physically.
This is a great game. (We are watching the game.)
That was a great game. (The game is over.)
Wat is het in het Nederlands?
  • Aanwijzende voornaamwoorden gebruik je om mensen, dieren en dingen aan te wijzen, ver of dichtbij.

Dat, die, dit, dat.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Demonstrative pronouns
Wat? Aanwijzende voornaamwoorden worden gebruikt om bepaalde mensen / dieren / dingen aan te wijzen.
- Er zijn 4 aanwijzende voornaamwoorden: This, that, these, those 

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?
Om te bepalen welk aanwijzend voornaamwoord je nodig hebt, stel je 2 vragen:   1. Is de persoon, dier of ding dichtbij of ver weg? 
                  2. Is de persoon, dier of ding enkelvoud of meervoud


Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Write this down!
timer
1:30

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen here.
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cardinal Numbers
 

Slide 10 - Diapositive

wat zijn cardinal numbers? 
Hoofdtelwoorden
er zijn ook 
Cardinal numbers
Wat zijn cardinal numbers?
Wanneer en hoe gebruik je het?

Slide 11 - Diapositive

Wat is het? Hoofdtelwoorden zijn getallen die aangeven hoeveel er van iets zijn, een aantal van iets. Bv: 1, 2 , 5, 57, 100, etc.
Hoe gebruik je het? We gebruiken hoofdtelwoorden om te tellen. In het Engels gebruik je hyphen, koppelteken (-), tussen de cijfers.
Bv:
Twenty-one
Thirty-four
Forty-five
Fifty-six
Grammar 1.6 - Cardinal Numbers
Wat? We use cardinal numbers (1, 2, 27, 59, 83, etc.) for counting.
Hoe? After twenty, you use a hyphen (streepje) between the numbers.
  • Twenty-one
  • Thirty-four
  • Forty-five
  • Seventy-seven
  • Fifty-six


Pay attention to the spelling of four, fourteen and forty

Slide 12 - Diapositive

We onderscheiden hoofdtelwoorden en rangtelwoorden. Hoofdtelwoorden noemen een aantal: een, twee, drie, vier, vijf enzovoort. Rangtelwoorden noemen een nummer in een reeks: eerste, tweede, derde, vierde, vijfde enzovoort.

1 tot 10 moet uit het hoofd vanaf 21 combinatie van tientallen en eenheden. boven de 20 kont een streepje bij.
Cardinal numbers - Hoofdtelwoorden 
Cardinal numbers - Hoofdtelwoorden 

(p. 141-142 TB)

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Cardinal numbers - Hoofdtelwoorden 
Cardinal numbers - Hoofdtelwoorden 

(p. 141-142 TB)

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

30 in English
A
thirty
B
thirtij
C
tirty
D
three

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Write the number in English:
41
A
fourty one
B
forty-one
C
forty one
D
thorty-one

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Write the number in English:
99
A
nine nine
B
ninethy-nine
C
ninety nine
D
ninety-nine

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Write the number in English:
70
A
zeventi
B
seventi
C
seventy
D
sventy

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Write the number in English:
102
A
one zero two
B
one-hundred-and-two
C
one-zero-two
D
one hundred and two

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Write the number in English: 1022
A
one thousand and twenty two
B
one-thousand and twenty-two
C
one thousand and twenty-two
D
one-thousand-and-twenty-two

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kunnen: Can+ hele werwoord

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kunnen: Can
Wat is het? Can betekent kunnen of mogen. Het geeft aan dat iemand de mogelijkheid of vaardigheid heeft om iets te doen.
Hoe gebruik je het?  can + hele werkwoord
I can swim = Ik kan zwemmen.
She can sing = Zij kan zingen.
They can play football = Zij kunnen voetbal spelen.

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Can, can't, can?
Bevestigend + --------->


Ontkennend - --------->


Vragend ? ------------->



I .... swim.
You can ask me for help. 
Beyonce .... sing. 
She can't dance. 
The cat ... ... talk.
We ... ...  drive to Hawaii. 
.... I sleep on the moon? 
Can I eat in my room?  
..... we be friends?
Is the dog happy?

Slide 23 - Diapositive

- LAten zien dat perszonal pronouns zijn veranderd maar vorm to be nog het zelfde bij de juiste groep. 
- In een vraag staat de vorm van to be vooraan. 
- In een ontkennende zin staat not achter de vorm van be.
- eerst kijken naar om welke persoon het gaat, en dan de juiste vorm van to be toevogen. 

Can, can't, can?
Bevestigend + --------->


Ontkennend - --------->


Vragend ? ------------->



I can swim.
You can ask me for help. 
Beyonce can sing. 
She can't dance. 
The cat can't talk.
We can not drive to Hawaii. 
Can I sleep on the moon? 
Can I eat in my room?  
Can we be friends?
Is the dog happy?

Slide 24 - Diapositive

- LAten zien dat perszonal pronouns zijn veranderd maar vorm to be nog het zelfde bij de juiste groep. 
- In een vraag staat de vorm van to be vooraan. 
- In een ontkennende zin staat not achter de vorm van be.
- eerst kijken naar om welke persoon het gaat, en dan de juiste vorm van to be toevogen. 

Write down in your notebook!
Bevestigend: Onderwerp + can + hele ww
Ontkennend: Onderwerp + can not + hele ww
Vragend: Can + onderwerp + hele ww
timer
1:30

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions