Lidwoord en zelfstandig naamwoord

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Het lidwoord en 

zelfstandig naamwoord

Lesdoel

1. Aan het einde van de les weet jij wat een lidwoord is.
2. Aan het einde van de les weet jij wat een zelfstandig naamwoord is.
3. Aan het einde van de les weet jij het verschil tussen een bepaald en onbepaald lidwoord.

Lidwoorden

• Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
• Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....

   het zelfstandig naamwoord

OPDRACHT:
Sleep de woorden naar het juiste lidwoord

de

het

hond 

strandbal

konijn

land

plant

kasteel

grond

trap

boek

weerbericht

stok

water

Zelfstandig 

Naamwoord

Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand:

                Een mens

                Een dier

                Een ding

Lidwoord en zelfstandig naamwoord

• stoel   -> DE stoel  of  EEN stoel
  
• hond   -> DE hond of  EEN hond
• haren  -> DE haren of  XXX  (EEN haren kan niet)
• water  -> HET water of  XXX (EEN water kan niet)
• raam   -> HET raam of  EEN raam
• trui  -> DE trui of  EEN trui
  

Opdracht:

Lees het witte theorie blok
op bladzijde 52

OPDRACHT: Schrijf 3 verschillende zelfstandige naamwoorden op met elk een ander lidwoord

Onbepaald lidwoord

'EEN'

Je zegt niet precies wie of wat je met het zelfstandig naamwoord bedoelt

Bepaald lidwoord

'DE'  -  'HET'

Je zegt wel precies wie of wat je met het zelfstandig naamwoord bedoelt

Opdracht:

Lees het witte theorie blok
op bladzijde 53

Wij gingen naar een zwembad

"een" is:

1. een Onbepaald lidwoord
2. een Bepaald lidwoord

In de vakantie gaan wij met het vliegtuig naar een hotel.

1. de = bepaald het = onbepaald een = bepaald
2. de = onbepaald het = bepaald een = onbepaald
3. de = onbepaald het = onbepaald een = bepaald
4. de = bepaald het = bepaald een = onbepaald

2 soorten lidwoorden

lidwoorden 

        onbepaald lidwoord    bepaald lidwoord                   

           een                               de, het          

 

Aan de slag!

Je gaat opdracht 3 en 4 maken uit je werkboek. Blz 52 tm 54

Bij opdracht 3 moet je:

- De lidwoorden omcirkelen, 

- Een streep onder de zelfstandige naamwoorden zetten.             

                                       

Bij opdracht 4 zet je: 

- Een cirkel om de bepaalde lidwoorden

- Een rechthoek om de onbepaalde lidwoorden

- Een streep onder de zelfstandige naamwoorden

De auto

Een fiets

De auto

Een fiets

Wat hebben wij geleerd?

1. We weten wat lidwoorden zijn.

2. We wetenwat zelfstandig naamwoorden zijn

3. We weten het verschil tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord.