Thema en motieven

Verhalen & gedichten
Vandaag: 
Fictie: thema en motieven 
Fictie: verzonnen verhalen, fantasie
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Verhalen & gedichten
Vandaag: 
Fictie: thema en motieven 
Fictie: verzonnen verhalen, fantasie

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Thema
Thema: waar gaat het verhaal over (probeer het weer te geven in één zin); hoofdgedachte, boodschap, les van een verhaal.

"Zuiverheid en eerlijkheid zullen uiteindelijk beloond worden."
(Assepoester) 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Thema 
Zo bepaal je het thema van een boek:
1. Stel het onderwerp vast.
2. Bekijk de titel en het omslag.
3. Lees over het gedrag van de personages.
4. Lees de gebeurtenissen.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Motieven

Motieven = de terugkerende, betekenisvolle gebeurtenissen in het verhaal en de herhaling van gedragingen en gevoelens van de personages. Geven een verwijzing naar het thema, vaak in één woord. 



Slide 4 - Diapositive

1e plaatje: glazen schoentje 
2e plaatje: jaloezie
3e plaatje: goed vs kwaad

Literaire motieven
Thema's uit oude verhalen, zoals de Bijbel, de klassieke oudheid en de wereldliteratuur, worden vaak in moderne verhalen als motief verwerkt. 
(Romeo-Julia-motief; Abraham-zoon Isaak; Paard van Troje)

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hamvraag
Een open vraag die de lezer na het lezen van het boek nog kan bezighouden. Het gaat vaak over morele kwesties, vragen waar meerdere antwoorden mogelijk zijn. 

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk thema heeft deze film?

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke motieven komen er in voor, denk je?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Verzin een hamvraag bij de trailer

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vertelperspectief
1. Ik-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.
"Ik zag hem zitten in de trein en het voelde alsof ik ging zweven. Ik kon mijn ogen niet van hem afhouden."

2. Hij/zij-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.
"Vier dagen en vier nachten. Zo lang was Sepp deze week al wakker geweest. Het enige goede nieuws is dat hem dat niks uitmaakt."

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vertelperspectief
3. Meervoudig perspectief
De gebeurtenissen worden door verschillende ik-vertellers of hij/zij-vertellers verteld. 
Heidi: "De reis duurt te lang. Ik voel de ogen op mijn rug. Het voelt alsof ik van alle kanten bekeken wordt."
Marlin: "Ik zie Heidi al vanaf een afstand staan. Ze ziet er verschrikt en bezorgd uit." 4. Alwetende verteller 
De alwetende verteller hoort, ziet en weet alles. 

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vertelperspectief
 4. Alwetende verteller 
De alwetende verteller hoort, ziet en weet alles. 
"Lang geleden, toen de mensen zich niet vaak wasten, leefde er in een ommuurde stad een oude zonderling. Hij heette Archibald. Van zijn buren hield hij niet."

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt er bedoeld met vertelperspectief?
A
Hoeveel personages er in het verhaal zitten
B
De structuur van het verhaal
C
Vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt
D
Wat de hoofdpersoon doet in het verhaal

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

"Hij veegde zijn handen af aan zijn broek en klom een paar meter hoger om zijn werk te bekijken."
A
Ik-verteller
B
Meervoudig perspectief
C
Hij/zij-verteller
D
Alwetende verteller

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie.
A
Ik-vertelperspectief (belevend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar zijn ogen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen.
A
Ik-vertelperspectief (belevend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging.
A
Ik-vertelperspectief (belevend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

0

Slide 19 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk perspectief zie je bij het fragment van Sherlock Holmes?
A
alwetende verteller
B
personaal/hij-zij
C
ik-vertelperspectief

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions