Revision ch 5

Revision chapter 5
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Revision chapter 5

Slide 1 - Diapositive

Content
  • Possesive 's / of
  • much / many
  • Present simple/present continuous
  • Vocabulary

Slide 2 - Diapositive

Possesive 's
Gebruik je om bezit aan te geven.

Gebruik de 's bij mensen en dieren
Gebruik het woordje of bij dingen en plaatsen

Slide 3 - Diapositive

's bij mensen en dieren
  • De tas van Robbie = Robbie's bag
  • Het huis van Jill = Jill's house
  • Het voer van de hond = the dog's food
Ook als een naam op een -s eindigt:
De auto van James = James's car

Slide 4 - Diapositive

Meervoudsvormen
De meeste meervoudsvormen in het Engels eindigen op een -s:
Bijvoorbeeld: 1 boy - 2 boys
Achter een meervoudsvorm die eindigt op een -s zetten we alleen nog maar de '

De kamer van de jongens = the boys'room
Het speelgoed van de meisjes = the girls' toys

Slide 5 - Diapositive

meervoudsvormen
Niet alle meervoudsvormen eindigen op een -s.
Als ze niet op een -s eindigen zet je er 's achter. 
Voorbeeld: 1 child - 2 children

De kamer van de kinderen  = The children's room
De club van de vrouwen =  the women's club

Slide 6 - Diapositive

Dingen en plaatsen
Als iets van een ding is gebruik je niet de 's maar het woordje of

Bijvoorbeeld:
De sleutel van mijn fiets = the key of my bike
Het raam van mijn kamer = the window of my room

Slide 7 - Diapositive

plaatsen
Ook bij geografische namen gebruik je het woordje of

Bijvoorbeeld:
De burgemeester van Amsterdam = the mayor of Amsterdam
De hoofdstad van Griekenland = The capital of Greece

Slide 8 - Diapositive

Hoe zeg je in het Engels:
De hond van mijn buren
A
The dog of my neighbours
B
My neighbour's dog
C
The dog of my neighbour's
D
My neighbours' dog

Slide 9 - Quiz

Vertaal in het Engels:
de president van Amerika

Slide 10 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Engels:
Het boek van Bas
A
Bas his book
B
Bas's book
C
Bas' book
D
the book of Bas

Slide 11 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
de deur van zijn huis
A
The door of his house
B
The door's of his house
C
His house's door
D
His house' door

Slide 12 - Quiz

Much & many
Much = veel
many = veel
a lot of = veel
Wanneer gebruik je welke???

Slide 13 - Diapositive

much ---> ontelbare woorden
many ---> telbare woorden
a lot of ---> telbare en ontelbare woorden

Slide 14 - Diapositive

Telbaar of ontelbaar?
Als een woord telbaar is:
  • kun je het letterlijk tellen
  • kun je er a of an voor zetten
  • heeft het een meervoud

Slide 15 - Diapositive

voorbeelden
There isn't much water in the pool.
There were many people at the party.
We don't have much money left.
Many children like sports. 

Slide 16 - Diapositive

Let op:
eten en drinken lijken vaak telbaar maar zijn het niet:

I don't drink much coffee. 
There wasn't much bread on the table. 
Don't eat too much sugar!

Slide 17 - Diapositive

There is .... sand on the beach.
A
much
B
many

Slide 18 - Quiz

How .... boys are there in this class?
A
much
B
many

Slide 19 - Quiz

South Afrika has .... beautiful beaches.
A
much
B
many

Slide 20 - Quiz

Do you drink .... tea?
A
much
B
many

Slide 21 - Quiz

Present simple & present continuous

Slide 22 - Diapositive

present simple
tegenwoordige tijd
  • feiten
  • gewoontes
  • gevoelens (like, love, hate)
Belangrijkste regel: shit rule ---> he /she/it +s

Slide 23 - Diapositive

Voorbeelden
I like rock music.
she likes dance music.

We always study before a test. 
He never studies before a test.

I work at a supermarket and my brother works in a bar.

Slide 24 - Diapositive

Hoe zeg je in het Engels:
Mijn broer drinkt elke morgen melk.
(let op hoofdletters en leestekens)

Slide 25 - Question ouverte

Welke zin is juist?
A
We usually cycle to school.
B
We usually cycles to school.

Slide 26 - Quiz

Present continuous
  • am / is / are + werkwoord+ing
  • Gebruik je voor iets dat nu bezig is
  • In het Nederlands zeg je vaak 'aan het' 

Slide 27 - Diapositive

Examples:
What are they doing
They are watching netflix.
He is doing his homework.
My dad is listening to music.
My friends are playing computer games.

Slide 28 - Diapositive

Hoe zeg je in het Engels:
de baby is aan het slapen
(let op hoofdletters en leestekens)

Slide 29 - Question ouverte

Welke vertaling is juist:
Ik ga ieder weekend naar mijn vader.
A
I am going to my dad every weekend.
B
I go to my dad every weekend.

Slide 30 - Quiz

Mijn tante is aan het koken.
My aunt .....
A
cooks
B
cook
C
is cooking
D
cooking

Slide 31 - Quiz

Present simple
Present continuous
We always eat pizza on Friday.
They play volleyball every weekend.
I'm working on a history project at school.
The dogs are playing outside.
I really love football.

Slide 32 - Question de remorquage

Vocabulary spin

Slide 33 - Diapositive

Do you have any questions about chapter 5?

Slide 34 - Question ouverte