Formuleren - Verkeerd woord / Contaminatie

FORMULEREN - les 1
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

FORMULEREN - les 1

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

LESDOELEN
  • Je kunt een aantal veelvoorkomende fouten met betrekking tot verkeerde woorden herkennen en verbeteren;
  • Je kunt uitleggen wat een contaminatie is;
  • Je kunt een contaminatie herkennen en verbeteren.

Slide 3 - Diapositive

Zijn onderstaande zinnen goed of fout?
  1.  De data staat op de server.
  2.  Een aantal mensen lopen door de straat.
  3.  Meerdere mensen liepen verwondingen op.
   4. Je moet dat blaadje even uitprinten.
   5. Ik zal het even vragen aan me moeder.
   6.  Zij zat op een bankje langs het voetbalveld.
   7.  Ik verbied je om alleen over straat te gaan.
   8. Via mond-op-mondreclame verwierf hij veel bekendheid

Slide 4 - Diapositive

Verkeerd woord (tweelingfout)
Woorden die veel op elkaar lijken, worden vaak door elkaar gebruikt.

Kennen / kunnen
Hun / hen
Rede / reden
etc.

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verschil? Overleg in tweetallen.
  1. Kennen / kunnen
  2. Liggen / leggen
  3. Te danken / te wijten
  4. Blijkbaar / schijnbaar
  5. Als / dan
  6. Met behulp van / met de hulp van
  7. Rede / reden
  8. Vergeten hebben / vergeten zijn
timer
2:00

Slide 6 - Diapositive

Wat is het verschil? Overleg in tweetallen.
  1. Kennen -> weten wie/wat iets is / kunnen -> in staat zijn
  2. Liggen -> zich in liggende toestand bevinden / leggen -> iets neerleggen
  3. Te danken -> bij iets positiefs / te wijten -> bij iets negatiefs
  4. Blijkbaar -> je kunt het zien / schijnbaar -> het lijkt zo
  5. Als -> bij een gelijkheid / dan -> bij een ongelijkheid
  6. Met behulp van -> zaken / met de hulp van -> personen
  7. Rede -> toespraak / reden -> argument (waarom je iets doet)
  8. Vergeten hebben -> niet gedaan of meegenomen /
    vergeten zijn -> zich niet meer herinneren

Slide 7 - Diapositive

Verschil omdat/doordat
Doordat = oorzaak: het gaat vanzelf → De straat is nat, doordat het heeft geregend.

Omdat = reden: het gebeurt bewust → Ik blijf thuis vanavond, omdat ik geen zin heb in dat feest.

Slide 8 - Diapositive

Verschil mits/tenzij
Mits = op voorwaarde dat → Je krijgt een ijsje, mits je je groenten opeet.

Tenzij = behalve als → Jim gaat met de fiets, tenzij het regent.

Slide 9 - Diapositive

Verschil in aanraking/in aanmerking
In aanraking komen met = in contact komen met → Ze kwam in aanraking met de politie.

In aanmerking komen voor = aan eisen voldoen → Ik kom in aanmerking voor die prijs.


Slide 10 - Diapositive

Ik fiets langzamer ... jij.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

Ik ben bijna net zo goed...
A
als jij
B
als jou
C
dan jij
D
dan jou

Slide 12 - Quiz


Wat is de ... dat je niet verschenen bent op de sportdag?
A
rede
B
reden

Slide 13 - Quiz


Zij gaan .... op vakantie, want hun caravan staat op de oprit.
A
blijkbaar
B
schijnbaar

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Maak opdr. 3 en 4
(Formuleren, deel 1)
blz. 382

Extra uitleg nodig?
Uitlegfilmpje Als/dan

Klaar? Maak opdr. 6

timer
15:00

Slide 15 - Diapositive

Antwoorden opdr. 3
1    Blijkbaar                                                                            11    regelmatig
2    dan                                                                                      12   vergeten was
3    zij                                                                                          13  indertijd
4    aansprakelijk                                                                  14    rustig
5    mits
6    rede
7    Doordat
8    Met de hulp van
9    niet in het minst
10    onderschatten


Slide 16 - Diapositive

Antwoorden opdr. 4
1    NB = nota bene (betekent: let op)
2    z.g.a.n. = zo goed als nieuw
3    n.o.t.k. = nader overeen te komen
4    ic = intensive care
5    z.k.a. = zonder kennisgeving afwezig
6    d.w.z. = dat wil zeggen
7    Hr. Ms. = Harer Majesteits
8    bijv. = bijvoorbeeld
9    m.i. = mijns inziens
10    m.u.v. = met uitzondering van

Slide 17 - Diapositive

Contaminatie

Slide 18 - Diapositive

Contaminatie

Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.


Bijvoorbeeld:

Deze computer kost duur (kost veel of is duur).

Aan het eind van de partij legde hij het laatste loodje (het loodje leggen of de laatste loodjes wegen het zwaarst).

Slide 19 - Diapositive

Overnieuw
A
Contaminatie
B
Correct

Slide 20 - Quiz

Nachecken
A
Contaminatie
B
Correct

Slide 21 - Quiz

Het maakt geen verschil uit.
A
Contaminatie
B
Correct

Slide 22 - Quiz

Huiswerk voor vr 17-01
  • Maak opdr. 6 en 8 (Formuleren, deel 1 ->
    blz. 383-384)

DONDERDAG
Boekopdracht 2
Neem je leesboek mee!


Slide 23 - Diapositive