H2 Bijvoeglijk naamwoorden & bijwoorden

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

H2 Bijvoeglijke naamwoorden & bijwoorden

(Adjectives & Adverbs)

Kern Engels p. 230

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)

Een bijvoeglijk naamwoord (adjective), zegt iets over:

(Een persoon, dier of ding)

- Een zelfstandig naamwoord:  That was a terrible movie.

                                                                 That movie was terrible.

- Een voornaamwoord:                 He is amazing.

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?

1. mother
2. fast
3. ideas
4. house

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?

1. table
2. chair
3. funny
4. cat

Wanneer gebruik je een bijvoegelijk naamwoord?

1. Wanneer het iets zegt over een zelfstandig werkwoord
2. Wanneer het iets zegt over een werkwoord
3. Wanneer het iets zegt over een bijwoord
4. Wanneer het iets zegt over het weer

Bijwoord (adverb)

Een bijwoord (adverb) zegt iets over:

- Een werkwoord:                             He speaks slowly.

- Een bijvoeglijk naamwoord:    Her dress is extremely pretty.

- Een ander bijwoord:                    He speaks very slowly.

Deze bijwoorden vertellen ons vaak op wat voor manier dit gebeurt. 

Ze kunnen uit bijvoeglijk naamwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen.  (slow-> slowly / extreme -> extremely)

Bijwoord (adverb) - uitzonderingen

Let op: Als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op -y (happy),

verandert deze in een -i en komt daar de -ly achter om hier een bijwoord van te maken: happy -> happily

Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm, 

zoals fast en hard. 

Het bijvoeglijk naamwoord good veranderd als bijwoord in well. 

(he works very well)

Hier kan je dus géén -ly achter zetten!

Wat is een bijwoord?

1. Het zegt iets over het onderwerp
2. Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord
3. Het zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of een ander bijwoord in de zin

Wat voor functie heeft een bijwoord (adverb)?

1. zegt wie iets doet in een zin
2. geeft meer informatie over hoe iets gedaan wordt
3. geeft informatie over de plaats
4. geeft informatie over de tijd

Hoe vorm je een bijwoord?

1. Werkwoord + s
2. Bijvoeglijk naamwoord + ly
3. Bijvoeglijk naamwoord+ ing
4. Werkwoord + ing

I can swim very ____

1. good
2. well

Your English is ____

1. good
2. well

Choose the correct form:

He talked ____

1. nervous
2. nervously

Choose the correct form:

He is an ___ person

1. awful
2. awfully

Choose the correct form:

A tortoise walks ___

1. slow
2. slowly

Choose the correct form:
A lion runs ___

1. fastly
2. more fastly
3. fast
4. fastily

Choose the correct form:

This is a ___ scary movie.

1. terribly
2. terriblely
3. terrible

Choose the correct form:

John held the plate ___

1. careful
2. carefully

Choose the correct form:

Julia is a ___ person

1. careful
2. carefully

Choose the correct form:
She's in hospital with a _______ injured neck.

1. serious
2. seriously

Choose the correct form:

Because of the thick fog I drove _______ carefully.

1. extreme
2. extremely

Choose the correct form:

I know my Geography test __

1. good
2. goodly
3. well
4. best

Choose the correct form:
The garden is ___

1. beautiful
2. beautifully

Choose the correct form:
She skates ___

1. fastly
2. fast