Modals

Today
  • Mini lesson group 4: Listening & Watching.
  • Grammar: Modals & negations -> LessonUp + worksheet.


  • At the end of class I know how to use modals and negations in a sentence.


1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Today
  • Mini lesson group 4: Listening & Watching.
  • Grammar: Modals & negations -> LessonUp + worksheet.


  • At the end of class I know how to use modals and negations in a sentence.


Slide 1 - Diapositive

Modals with negations
You will see a picture -> make a correct sentence about the picture using a modal. (hulpwerkwoord)
Example: You are not allowed to drive a motorcycle in this street / You must turn right.

After this short quiz you will practise this by yourself using grammar 6 of chapter 2.

Slide 2 - Diapositive

What are modals?
timer
0:30
A
Koppelwerkwoorden: to be, to grow, to turn, to appear, to feel
B
Werkwoorden: to see, to listen, to know, to write, to go.
C
Hulpwerkwoorden: must can, could, may, might, shall, have to, should, will, would
D
Zelfstandige naamwoorden: table, computer, school

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Diapositive

Make a sentence with:
to (not) be allowed to

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Make a sentence with:
must

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Diapositive

Make a sentence with:
to be able to

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Make a sentence with:
should

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Make a sentence with:
to be allowed to

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Make a sentence with:
should

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Make a sentence with:
can

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

Make a sentence with:
could

Slide 19 - Question ouverte

Waarom gebruik je een modal (hulpwerkwoord)?
A
om een complete zin te maken.
B
om iets te verplichten, of om advies te geven.
C
om gelijk te krijgen
D
om bezit aan te geven.

Slide 20 - Quiz

Wat zijn modals?
A
Woorden die als model staan voor de rest van de zin.
B
Modaalwoorden die de zin netter maken.
C
Werkwoorden voor de verleden tijd.
D
Hulpwerkwoorden die bij een ander werkwoord horen en de zin extra betekenis geven.

Slide 21 - Quiz

Welke modal gebruik je als iets MOET (geen keuze)?
A
have to
B
should
C
must
D
could

Slide 22 - Quiz

Welke modal gebruik je in beleefdheidsvorm?
A
Can
B
Could
C
Am allowed to
D
None of the above

Slide 23 - Quiz

Clear on the modal verbs?
A
Yes, absolutely
B
No, still a bit confused
C
Yes, but I need to make sure I know all the meanings
D
Yes, but I need more practice.

Slide 24 - Quiz

Modals and negations
  • Als je het begreep: Werk aan het worksheet.
  • Niet helemaal begrepen? Kijk samen met mij naar de extra uitleg en ga daarna bezig met het worksheet.
  • We kijken het gezamenlijk na!

  • Beide klaar? Werk aan E Writing & Grammar (present perfect and irregular verbs). Lees de uitleg en kijk het filmpje (online).

Slide 25 - Diapositive

Waar wil je extra uitleg/oefening over?
A
Present perfect
B
Irregular verbs
C
Modals and negations
D
Niets!

Slide 26 - Quiz

End of class
  • HW: Lees door de grammatica van H2 en bedenk waar je extra uitleg/oefening voor nodig hebt. 
  • Have a good weekend!

Slide 27 - Diapositive