staatsexamen 1 luisteren 2009

Staatsexamen 1 Luisteren
2009
Tijdsduur ongeveer 70 minuten
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Staatsexamen 1 Luisteren
2009
Tijdsduur ongeveer 70 minuten

Slide 1 - Diapositive

Een gesprek met  een receptioniste
Onderdeel A

Slide 2 - Diapositive

Voorbeeld
Hoe weet Marion of een bepaalde medewerker aanwezig is?
A Dat kan ze in de agenda zien.
B Dat kan ze in de computer zien.
C Dat moet ze aan de afdelingssecretaresse vragen.

Slide 3 - Diapositive


1. Wat mag Marion absoluut niet doen?
A
De bezoeker zelf door het gebouw laten lopen.
B
De medewerker bellen om te vragen of het gelegen komt.
C
Met de bezoeker meelopen naar de medewerker.

Slide 4 - Quiz


2. Iemand belt naar het Expertisecentrum met een vraag.
Hoe weet Marion naar wie ze moet doorverbinden?
A
Dit moet ze aan de heer Heemsbergen vragen.
B
Dit moet ze aan een afdelingssecretaresse vragen.
C
Dit moet ze in de trefwoordenlijst opzoeken.

Slide 5 - Quiz


3. Marion moet verschillende dingen doen om telefoontjes door te verbinden.
Wat is de juiste volgorde?
A
Het telefoonnummer intoetsen – R intoetsen – vertellen wie er belt.
B
Het telefoonnummer intoetsen – vertellen wie er belt – R intoetsen.
C
R intoetsen - het telefoonnummer intoetsen – vertellen wie er belt.

Slide 6 - Quiz


4. Wie sluit het gebouw af?
A
De veiligheidsdienst.
B
Lexien.
C
Marion.

Slide 7 - Quiz


5. Wat moet Marion doen als ze te laat op haar werk komt?
A
Een collega bellen.
B
Iemand van de veiligheidsdienst bellen.
C
Lexien bellen.

Slide 8 - Quiz

6. Een medewerker wil een treinkaartje bestellen bij Marion.
Wat moet hij eerst doen?
A
De reden van de reis doorgeven aan Marion.
B
Een formulier invullen.
C
Toestemming vragen aan zijn afdelingshoofd.

Slide 9 - Quiz

7. Iemand heeft een boek besteld bij het Expertisecentrum.
Naar wie gaat de pakbon?
A
Naar de besteller van het boek.
B
Naar de boekhouding.
C
Naar het magazijn.

Slide 10 - Quiz

8. Wat is het belangrijkst aan de
kleding van een receptioniste, volgens Lexien?
A
Dat die modern is.
B
Dat die persoonlijk is.
C
Dat die verzorgd is.

Slide 11 - Quiz

Een gesprek met de wegenwacht Mounir

Slide 12 - Diapositive


9. Wat is de functie van de technische helpdesk?
A
Die beantwoordt vragen van wegenwachten.
B
Die regelt een garage als dat nodig is.
C
Die stuurt de wegenwacht naar pechgevallen.

Slide 13 - Quiz


10. Wat zegt Gijsbert over ongelukken tijdens het werk?
A
Die gebeuren niet als je steeds goed aan de veiligheid denkt.
B
Die gebeuren vooral bij collega’s die net begonnen zijn.
C
Die kunnen altijd gebeuren, ook als je goed oplet.

Slide 14 - Quiz


11. Mounir zal in het begin in een Polo rijden. Waar rijdt hij dan vooral?
A
In de stad.
B
Op buitenwegen.
C
Op de snelweg.

Slide 15 - Quiz


12. Hoe krijgt een wegenwacht pechgevallen door?
A
Via de telefoon.
B
Via een beeldscherm.
C
Via zijn mobilofoon.

Slide 16 - Quiz


13. Wat vindt Gijsbert van het contact met collega’s?
A
Daar heeft hij niet zo veel behoefte aan.
B
Dat vindt hij erg leuk.
C
Hij vindt het jammer dat het zo weinig voorkomt.

Slide 17 - Quiz


14. Wat vindt Gijsbert zo leuk aan zijn werk?
A
Dat hij de hele dag bezig is met zijn vak.
B
Dat hij veel contact heeft met mensen.
C
Dat mensen altijd blij zijn als hij hen helpt.

Slide 18 - Quiz

15. Wat is er in het werk van
Gijsbert veranderd, als hij het vergelijkt met vroeger?
A
De mensen zijn minder dankbaar dat hij ze helpt.
B
Hij heeft steeds minder tijd om iemand te helpen.
C
Hij komt vaker problemen tegen die hij niet zelf kan oplossen.

Slide 19 - Quiz

Stage lopen in een bloemenwinkel
Onderdeel B

Slide 20 - Diapositive

1. Wat moet Karin doen met
nieuwe bloemen die
gebracht worden?
A
Ze moet daar kleine bossen van maken.
B
Ze moet de slechte bloemen er tussenuit halen.
C
Ze moet er wat bladeren afhalen.

Slide 21 - Quiz



2. Hoe staan de bloemen in de winkel?
A
Bloemen van dezelfde kleur staan bij elkaar.
B
Bloemen van dezelfde prijs staan bij elkaar.
C
Bloemen van dezelfde soort staan bij elkaar.

Slide 22 - Quiz


3. Wat vertelt Gonneke over onderboeketten?
A
Die heeft Karin al vaak gemaakt op school.
B
Die mag Karin meteen gaan maken.
C
Die zorgen ervoor dat een boeket voller lijkt.

Slide 23 - Quiz

4. Wat vertelt Gonneke over
kleine ronde bloemstukjes, de “biedermeiertjes”?
A
Die blijven maar korte tijd mooi.
B
Die worden maar weinig verkocht.
C
Die zijn nogal gemakkelijk om te maken.

Slide 24 - Quiz


5. Welke bloemen moet Karin
snijbloemenvoedsel geven?
A
Bloemen met houtige stelen.
B
Rozen.
C
Zonnebloemen.

Slide 25 - Quiz


6. Welke bloemen mag Karin
gebruiken voor begrafenissen?
A
Bloemen die al helemaal open zijn.
B
Bloemen die frisse kleuren hebben.
C
Bloemen die nog heel vers zijn.

Slide 26 - Quiz


7. Wat moet het personeel
aan het eind van de dag doen?
A
Afspreken wie er de volgende dag als eerste in de winkel is.
B
Erop letten dat de volgende dag de juiste bloemen in de winkel zijn.
C
Ervoor zorgen dat alles netjes is opgeruimd voor de volgende dag.

Slide 27 - Quiz

Een gesprek met een boer

Slide 28 - Diapositive


8.Waarom is Klaas Hendriks
naar Zeewolde verhuisd?
A
Daar kon hij een modernere boerderij kopen.
B
Hij kon er meer geld verdienen.
C
Zijn gezin wilde graag verhuizen.

Slide 29 - Quiz


9. Wie doen het werk op de boerderij?

A
Als het druk is, laat hij een deel doen door anderen.
B
Klaas doet het werk alleen.
C
Klaas heeft een aantal mensen in vaste dienst.

Slide 30 - Quiz


10. Wat is volgens Klaas vooral nodig om een goede boer te worden?
A
Een goede opleiding.
B
Een vader die boer is.
C
Veel geld.

Slide 31 - Quiz


11. Wat vindt Klaas minder leuk aan zijn beroep?
A
Hij heeft weinig tijd om over nieuwe ontwikkelingen te lezen.
B
Hij krijgt te maken met regels die steeds veranderen.
C
Hij moet alles wat hij doet op papier zetten.

Slide 32 - Quiz


12. Wat vertelt Klaas hier over het weer?
A
Een boer is erg afhankelijk van het weer.
B
Een boer past zijn werk aan het weer aan.
C
Kou is voor een boer veel erger dan regen.

Slide 33 - Quiz


13. Wat vertelt Klaas over het weerstation?
A
Het geeft goede informatie.
B
Het geeft soms informatie die niet klopt.
C
Het is te duur voor de informatie die het geeft.

Slide 34 - Quiz


14. Wat zegt Klaas hier over chemische middelen?
A
Die moet je zorgvuldig gebruiken anders word je er ziek van.
B
Die worden door veel boeren vaker gebruikt dan nodig is.
C
Die zijn ongevaarlijk voor de mens.

Slide 35 - Quiz

15. Hoe is het volgens
Klaas voor kinderen om op
een boerderij op te groeien?
A
Het is een uitstekende omgeving voor kinderen.
B
Het is er alleen voor jonge kinderen leuk.
C
Het is er voor kinderen vaak eenzaam.

Slide 36 - Quiz

Adviezen van het voedingscentrum
Onderdeel C

Slide 37 - Diapositive


1. Welk advies geeft Patricia aan de beller die wil afvallen?
A
Verander uw eetgewoonten
B
Volg een dieet dat bij u past.
C
Zorg dat u meer gaat bewegen.

Slide 38 - Quiz


2. Welk advies geeft Patricia met betrekking tot brood?
A
Als u tussendoor honger krijgt, eet dan een boterham.
B
Eet brood met veel voedingsstoffen zoals volkorenbrood.
C
Eet veel brood, maar kies het beleg zorgvuldig.

Slide 39 - Quiz



3. Wat legt Patricia hier uit?
A
Als je veel aan sport doet, heb je speciale voeding nodig.
B
Door lichaamsbeweging zorg je dat je geen vet krijgt.
C
Door te sporten heb je minder behoefte aan tussendoortjes.

Slide 40 - Quiz

4. Wat kun je volgens Patricia het
beste eten als je tussendoor honger hebt?
A
Iets waar veel calorieën in zitten.
B
Iets waar veel zetmeel in zit.
C
Iets waar weinig voedingsstoffen in zitten.

Slide 41 - Quiz



5. Welk advies geeft Patricia hier?
A
Eet een stevig ontbijt, maar een kleine avondmaaltijd.
B
Eet liever vaker op een dag, maar altijd kleine beetjes.
C
Eet vooral een flinke hoofdmaaltijd en verder weinig.

Slide 42 - Quiz

6. Waardoor kan de
voedselvergiftiging volgens Patricia veroorzaakt zijn?
A
De producten werden niet in de koelkast bewaard.
B
De temperatuur van de koelkast was te hoog.
C
Het voedsel is veel te lang in de koelkast blijven liggen.

Slide 43 - Quiz


7. Wat zegt Patricia over de houdbaarheidsdatum op producten?
A
Daar moet u over het algemeen één of twee dagen van af halen.
B
Die geldt alleen als de verpakking dicht is.
C
Die geldt alleen als het product bij de juiste temperatuur wordt bewaard.

Slide 44 - Quiz


8. Wat vertelt Patricia over het
opwarmen van restjes eten?
A
Dat gaat altijd ten koste van de smaak.
B
Dat mag alleen als je het eten heel heet maakt.
C
Dat moet je binnen twee dagen doen.

Slide 45 - Quiz


9. Welk advies geeft Patricia met betrekking tot de barbecue?
A
Gebruik kip die je net uit de koelkast hebt gehaald.
B
Gebruik kip die je van tevoren al hebt klaargemaakt.
C
Gebruik kleine stukjes kip, want die zijn snel klaar.

Slide 46 - Quiz


10. Waar moet je volgens Patricia op letten als je sojamelk gebruikt?
A
Dat er voldoende eiwitten in zitten.
B
Dat er voldoende kalk in zit.
C
Dat er voldoende vitamines in zitten.

Slide 47 - Quiz





30 499
31 499
--------------------------------------------------------
32 500 (laagste voldoende)
33 501
34 503
35 504
36 505
37 507
38 510
39 514
40 50

Slide 48 - Diapositive