practice test unit 0

What do you remember?
Fill in the correct form of "To be" 
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

What do you remember?
Fill in the correct form of "To be" 

Slide 1 - Diapositive

welke vorm van to be hoort bij
WE
A
be
B
am
C
is
D
are

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de vormen van 'to be'?
A
I - you -he
B
am - are - is
C
are
D
geen idee

Slide 3 - Quiz

Unit 3.1
Ik ken de vormen van 'to be'
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 4 - Quiz

welke vorm van to be hoort bij
they
A
is
B
are
C
be
D
am

Slide 5 - Quiz

Wat is geen vorm van 'to be'?
A
has
B
is
C
am
D
are

Slide 6 - Quiz

welke vorm van to be zoek ik?
I .....
A
is
B
am
C
are
D
have

Slide 7 - Quiz

possessive (genetive 's)
* altijd 's, behalve bij meervoudwoorden op een s
* .. of .. als iets bij een ding hoort of geografische locatie
* 's / .. of .. als iets bij een land of plaats hoort

- Peter's friend / Jess's book
- the back of the chair
- Dublin's city centre / the city centre of Dublin

Slide 8 - Diapositive

Plural = Meervoud



Genetive = Bezit

+s


Uitzonderingen:
f > ves
mk+y > ies
sisklank > es

Woman > Women      Man > Men
Child > Children       Tooth > Teeth
Foot > Feet                Goose > Geese
Mouse > Mice           Sheep > Sheep
Fish > Fish   

's voor mensen, dieren, tijd of plek in het bezit van een persoon

Uitzonderingen:
Eindigt het al op een s? alleen '

Gaat het niet om een mens, tijd of plek in het bezit van een persoon?
> gebruik ... of ...




Slide 9 - Diapositive

Genetive = 's / '
The Genetive wordt gebruikt om bezit aan te duiden. Bijvoorbeeld: 'The boy's hat' betekent 'de hoed van de jongen'.
's / '  = ...van...

Bij dingen gebruik je .....of.....

Slide 10 - Diapositive

GENETIVE

Slide 11 - Diapositive

Plural 's' or genetive 's' ?
The cat.... name is Tiger.

Slide 12 - Question ouverte

Use the genetive (vul in wat op de puntjes hoort).

There no bread left, I'll go to the ... (baker).

Slide 13 - Question ouverte

Use the genetive (vul in wat op de puntjes hoort).

These are our ... (toys + cats)

Slide 14 - Question ouverte

How do you write this date in English:
dinsdag 10 Oktober
A
Tuesday the tenth of october
B
Thursday the tenth of October
C
Tuesday the tenth of October
D
Tuesday the tenth of Octobre

Slide 15 - Quiz

How do you write this date in English:
woensdag 21 juli
A
Wednesday the twenty-one of july
B
wensday the twenty-first of july
C
Wensday the twenty-one of July
D
Wednesday the twenty-first of July

Slide 16 - Quiz

What is this number in English?
2e (tweede)
A
two
B
twoth
C
second
D
two e

Slide 17 - Quiz

Write the number in English:
41
A
fourty one
B
forty-one
C
forty one
D
thorty-one

Slide 18 - Quiz

Write the number in English:
99
A
nine nine
B
ninethy-nine
C
ninety nine
D
ninety-nine

Slide 19 - Quiz

Write the number in English:
102
A
one zero two
B
one-hundred-and-two
C
one-zero-two
D
one hundred and two

Slide 20 - Quiz

Write the number in English: 1022
A
one thousand and twenty two
B
one-thousand and twenty-two
C
one thousand and twenty-two
D
one-thousand-and-twenty-two

Slide 21 - Quiz

When you are from Portugal your are

Slide 22 - Question ouverte

When you are from Spain your are

Slide 23 - Question ouverte

When you are from the Netherlands your are

Slide 24 - Question ouverte

2. Telling time:
05:30
A
It's half past 5.
B
It's half past 4.
C
It's half 4.
D
It's 30 past 5.

Slide 25 - Quiz

Telling time: Hoe zeg je een kwartier in het Engels?
A
quarter
B
qaurter
C
qauter
D
quater

Slide 26 - Quiz

What time is it ? ( 15.43)

Slide 27 - Question ouverte

What time is it? (9.31)

Slide 28 - Question ouverte

What time is it? 11.23

Slide 29 - Question ouverte

Het onderdeel "Telling Time"
A
Snap ik helemaal
B
Vind ik moeilijk
C
Snap ik een beetje
D
Snap ik redelijk goed

Slide 30 - Quiz