4H: wk6 Keuzevoorzetsels

Leerdoelen 1/3
kennen
1. Je kunt alle 9 keuzevoorzetsels met vertalingen opnoemen. 

2. Je kunt uitleggen welke vragen je moet stellen bij de keuzevoorzetsels.

3. Je kent tenminste 3 verschillende werkwoorden met een 3e naamval en 3 werkwoorden die een 4e naamval verlangen bij keuzevoorzetsels.


1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen 1/3
kennen
1. Je kunt alle 9 keuzevoorzetsels met vertalingen opnoemen. 

2. Je kunt uitleggen welke vragen je moet stellen bij de keuzevoorzetsels.

3. Je kent tenminste 3 verschillende werkwoorden met een 3e naamval en 3 werkwoorden die een 4e naamval verlangen bij keuzevoorzetsels.


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Ich fahre mit (de) Zug (m).
A
der
B
das
C
die
D
dem

Slide 3 - Quiz

Er kommt aus (mijn) Wohnung (v).
A
meiner
B
meine
C
meinen

Slide 4 - Quiz

Die Blumen sind für (de) Opa.
A
der
B
das
C
den
D
die

Slide 5 - Quiz

Ohne (jouw) Hilfe (v) werde ich es nicht schaffen!
A
deinem
B
deine
C
deiner
D
deinen

Slide 6 - Quiz

Keuzevoorzetsels - Wechselpräpositionen

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Aufgabe 4 (S. 92)
Markeer de keuzevoorzetsels in de zinnen.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval

Ich warte auf meine Mutter.
Der Vater ist stolz auf seinen Sohn.
Er weiß sehr viel über mich. 
 

Slide 11 - Diapositive

Aufgabe 4 (S. 92)
Beantwoord vraag B: 
  • wo/wann/ plaats = ... naamval.
  • wohin / beweging = ... naamval.

Slide 12 - Diapositive

Noem de 9 keuzevoorzetsels in het Duits.

Slide 13 - Carte mentale

3e naamval
4e naamval
Stel de vraag: wohin (waarheen)
Stel de vraag: wo (waar)
Tijdsbepaling: 
Jahr, Woche, Samstag
Ich stehe neben dem Auto.
Ich gehe in die Stadt.

Slide 14 - Question de remorquage

Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch
Für die Reise müssen wir tanken.
Der Ball rollt unter das Auto.
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.
Ich wohne über dem Geschäft. 
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch. 
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Slide 15 - Question de remorquage

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Slide 16 - Question ouverte

Vul in.

Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Lien

Hausaufgaben für den 18. Mai
M. Ü 2, 4 - 7, 9 - 11 (Wortschatz K6)
M. Ü 20, 22 (Grammatik)
M. Maak de link in Som 
L. Grammatik K6 Teil A

Maandag 18 mei: oefenen KLT in Woots!
* Jetzt machen wir Aufg. 18B + 19 aus dem Buch zusammen (S. 106 + 107)

Slide 19 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 20 - Carte mentale