H3 HEY 3.1 Elektriciteit en lading

3.1 Elektriciteit en lading
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

3.1 Elektriciteit en lading

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je leert hoe lading elektrische verschijnselen veroorzaakt.

Slide 2 - Diapositive

Elektrische verschijnselen
Elektrische verschijnselen zijn verschijnselen die te maken hebben met een verschil in lading. 

Elektrische verschijnselen ontstaan doordat ladingen kracht op elkaar uitoefenen. 

Er zijn twee soorten ladingen positief en negatief 

  •  positieve lading en negatieve lading trekken elkaar aan. 
  •  positieve en positieve lading stoten elkaar af
  • negatieve en negatieve lading stoten elkaar af

Slide 3 - Diapositive

Ladingen in een deeltje
Atoom heeft positieve protonen (kern)
en negatieve elektronen.

- = meer elektronen dan protonen
+ = meer protonen dan elektronen

Een atoom is neutraal

Slide 4 - Diapositive

Stroom
Stroom: bewegende ladingen

basmeelker.nl

Slide 5 - Diapositive

Hoe werkt stroom?
In je huis komt de stroom uit een stopcontact en gaat het naar een apparaat toe.
Maar de stroom gaat ook weer vanuit het apparaat terug naar het stopcontact.

Het feit dat stroom van een bron naar een apparaat gaat en weer terug noem je een gesloten stroomkring.

Zonder een gesloten stroomkring kan er nooit stroom lopen, er moet altijd een weg terug zijn naar de stroombron.
Stroom = bewegende lading


Slide 6 - Diapositive

Geleiders en isolatoren

Bij elektrische stroom moet de stroom (de elektronen) worden doorgegeven.

Stoffen die de stroom goed doorlaten noemen we geleiders.

Alle metalen en koolstof zijn geleiders

Stoffen die de stroom tegenhouden noemen we isolatoren.

Alle niet metalen zijn isolatoren.

Slide 7 - Diapositive

Stroom
elektronen de bewegen door een metaal zijn geleidingselektronen.

Slide 8 - Diapositive

Stroomsterkte
Hoe hard de elektriciteit stroomt, noemen we de stroomsterkte.

De stroomsterkte meet je in ampère (A).


Slide 9 - Diapositive

Stroomsterkte
Grootheid: Stroomsterkte
Symbool grootheid: I
Eenheid: A (ampère)

Slide 10 - Diapositive

Spanning (U)
Op een apparaat staat een spanning.
Dit is de pompkracht wat er voor zorgt dat een apparaat werkt.




grootheid
symbool
eenheid
symbool
spanning
U
volt
V
Tekst

Slide 11 - Diapositive

Spanning en Stroomsterkte 
Spanning = energie die de elektronen meekrijgen
Stroomsterkte= aantal elektronen per seconde 

Slide 12 - Diapositive

spanning, stroom en weerstand
doorsnede van een stroomdraad
met een vernauwing

Slide 13 - Diapositive

Stroomkringmodel
Bewegende elektronen zijn elektrische stroom.

Elektronen bewegen van de minpool naar de pluspool.

De stroom gaat van de pluspool naar de minpool

Slide 14 - Diapositive

Elektronen hebben een:
A
Positieve lading
B
Negatieve lading
C
Neutrale lading

Slide 15 - Quiz

Wat is een geleider?
A
Een soort metaal
B
Stoffen waar een elektrische stroom doorheen kan lopen
C
Stoffen waar geen elektrische stroom doorheen kan lopen
D
Een apparaat dat stroom doorgeeft

Slide 16 - Quiz

Wat is geen geleider
A
aluminium
B
ijzer
C
kunstof
D
koper

Slide 17 - Quiz

Stroomsterkte is een grootheid.
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 18 - Quiz

Spanning is een grootheid.
Wat is het symbool voor spanning?
A
U
B
V
C
W
D
A

Slide 19 - Quiz

De spanning
Noteer de eenheid van de spanning
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 20 - Quiz

Stroom loopt van plus naar min
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Aan de slag
Opdracht 6 t/m 11

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo