Soft ketchup

Soft ketchup
 De letters van soft ketchup heb je nodig als je een zin maakt in de verleden tijd (gisteren).
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Soft ketchup
 De letters van soft ketchup heb je nodig als je een zin maakt in de verleden tijd (gisteren).

Slide 1 - Diapositive

Een zin in de tegenwoordige tijd
Ik fiets vandaag naar school.

Het werkwoord is: fiets.

Slide 2 - Diapositive

Een zin in de verleden tijd:
Ik ben gisteren naar school gefietst.

Het werkwoord is: gefietst.
Het hulpwerkwoord is: ben.

Slide 3 - Diapositive

Ik werk op school.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 4 - Quiz

De kapper knipt mijn haar.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Ik heb een glas melk gepakt.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Ik ben naar het centrum gefietst.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quiz

Zij heeft lekker eten gekookt.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Soft ketchup
Stap 1

Kijk naar het hele werkwoord
fietsen

Slide 9 - Diapositive

soft ketchup
stap 2

Haal - en weg.
fietsen - fiets

Slide 10 - Diapositive

soft ketchup: ja = t    nee = d  
stap 3
Wat is de laatste letter:
fietsen - fiets
De s zit wel in soft ketchup: dus t

Slide 11 - Diapositive

soft ketchup
stap 4

Kijk naar het ik-woord:
ik fiets

Slide 12 - Diapositive

soft ketchup
stap 5

Zet de t achter het ik-woord:
fietst

Slide 13 - Diapositive

soft ketchup
stap 6

Zet 'ge' ervoor:
gefietst

Slide 14 - Diapositive

Ik heb in Amsterdam.......(wonen)
A
gewoont
B
gewoond

Slide 15 - Quiz

Hij heeft een glas melk......(pakken)
A
gepakt
B
gepakd

Slide 16 - Quiz

Zij heeft naar muziek......(luisteren)
A
geluistert
B
geluisterd

Slide 17 - Quiz

De kinderen hebben buiten.....(spelen)
A
gespeelt
B
gespeeld

Slide 18 - Quiz

Ik heb met de buren......(praten)
A
gepraat
B
gepraad
C
gepraatt

Slide 19 - Quiz

De man heeft de muren.....(schilderen)
A
geschildert
B
geschilderd

Slide 20 - Quiz

De man heeft de muren .....(verven)
A
geverft
B
gevervt
C
geverfd
D
gevervd

Slide 21 - Quiz