4.7 - 4.8 Grammatica, spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Lesplan

• Klassikaal oefenen van woordsoorten en grammatica
• Leren voor toets (11 april, lesuur 1)

Welke woordsoorten ken je?

Woordsoorten in de toets:

lidwoorden

werkwoorden

bijvoeglijk naamwoorden

voorzetsels

zelfstandige naamwoorden

Ik haal hem 's ochtends vaak in onderweg naar school.
Deze zin bevat een voorzetsel

1. waar
2. niet waar

Ik haal hem 's ochtends vaak in onderweg naar school.
Deze zin bevat een splitsbaar werkwoord

1. waar
2. niet waar

Oefenen met woordsoorten

Ik laat zo een afbeelding zien en jij schrijft alle zelfstandige naamwoorden op die je ziet.

Zelfstandige naamwoorden= MEDIPLADI + namen + begrippen
- Je kan er een lidwoord voor plaatsen
- Je kunt ze in het meervoud en/of enkelvoud zetten

Welke zelfstandige naamwoorden heb jij gevonden?

En dan nu....

Bijvoeglijke naamwoorden =
Geeft extra informatie over het zelfstandige naamwoord

vb: grote jongen, houten tafel, mooie meisje, brede weg

Bekijk de afbeelding en schrijf alle bijvoeglijke naamwoorden met de bijbehorende zelfstandige naamwoorden op!

Welke bijvoeglijk naamwoorden zag je?
Noteer ze MET het zelfstandig naamwoord.

Lidwoorden

de

het

een

Kun je voor zelfstandige naamwoorden zetten

Voorzetsels

Geven plaats of tijd aan! Geeft dus een waar of wanneer aan.

Verwar het niet met een splitsbaar werkwoord!
vb: Hij let op zijn zusje. (ww= opletten)

Wil je dat papier in het prullenbakje doen dat op mijn bureau staat?
Welke twee voorzetsels staan erin?

Werkwoorden

DOE- woorden

Werken, spelen, lachen, hebben, zijn etc. 
Ik ....heb
jij ....hebt
hij/zij .... heeft
wij ..... hebben

Noem 3 werkwoorden die je op de afbeelding kon zien.

Tim heeft gisteren veel gedronken tijdens de wedstrijd.
Welke twee werkwoorden zie jij?

1. heeft, gedronken
2. gisteren, veel
3. gedronken, veel
4. tijdens, heeft

Voltooid deelwoord

Herken je aan ge-, ont-, be-, ge-, ver-, her-, er-
Gebeurtenis is al afgerond. Het heeft zich in het verleden afgespeeld.

Tim heeft op het feestje gezongen.

Tim heeft zijn diploma behaald.
Tim is naar zijn tante geweest.
Tim heeft een goed cijfer verdiend.

Geef het voltooid deelwoord van:
doorwerken

Noteer het voltooid deelwoord van:
afdrogen

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?

1. Onderstreep de pv
2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
3. Zoek het onderwerp
4. Zet wg onder alle werkwoorden

Wat hoort bij zinsontleden?

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Persoonsvorm

Wat betekent zinsontleding?

1. Je knipt de zin in stukjes. Deze stukjes heten zinsdelen.
2. Alle soorten woorden die er bestaan.
3. Je gaat kijken uit hoeveel letters de zin bestaat.

Wat is de tweede stap bij zinsontleding?

1. Onderstreep de pv
2. Zinsdeelstrepen zetten
3. Kijken of het een werkwoordelijk gezegde is
4. N

Op welke twee manieren kun je achter de pv komen?

1. Door er een vraagzin van te maken en kijken wat de werkwoorden zijn
2. Door de vraagzin en de zinsontleding toe te passen
3. Door de zin te ontleden en vragen wie er iets doet
4. Door de zin in een andere tijd te zetten of de zin vragend te maken

Wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm

Dat meisje

wil

een relatie.

3 minuten

Wat is de persoonsvorm ?

De persoonsvorm

Gisteren

dronken

Stan en ik

 cola

Wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm

Mijn moeder

heeft

mijn brood

gesmeerd

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Leren voor de toets

Neem de samenvatting goed door.

Heb je deze (nog) niet? Laat zien dat je het werk 3.7 + test jezelf af hebt en dan krijg je de samenvatting alsnog.