Paragraaf 5 Bankieren

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Programma

Herhaling paragraaf 2.4

Huiswerk maken paragraaf 2.5 en de rekentrainer

Uitleg en maken paragraaf 2.6

Welke van de drie geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara zet elke maand €50 opzij voor haar vakantie

1. Rekenmiddel
2. Spaarmiddel
3. Ruilmiddel

Peter vergelijkt broeken online. Dezelfde broek is bij de ene winkel € 25,- goedkoper dan bij de andere winkel.
Welke geldfuncties komen hier naar voren?

1. Ruilmiddel
2. Spaarmiddel
3. Rekenmiddel

Welke van de 3 geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?

Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.

1. Rekenmiddel
2. spaarmiddel
3. Ruilmiddel

Welke 3 geldfuncties ken je?

Leerdoelen

Ik kan uitleggen hoe je bankzaken moet regelen

Als er geld op je rekening staat,

 noemen we dat

een positief saldo of een creditsaldo

Als je een tekort hebt,

 noemen we dat

een negatief saldo of een debetsaldo.

Internetbankieren

• opdrachten geven voor het overschrijven van geld
• opgeven wanneer er betaald moet worden
• op elk moment het saldo van je bankrekening bekijken

bankrekening

Saldo                     * Creditsaldo :(in de plus)

                                 * Debetsaldo (in de min)

Roos heeft een creditsaldo van € 52. Ze krijgt € 80 kleedgeld binnen. Haar werkgever heeft haar maandloon overgemaakt a € 125. Ze heeft kleding geshopt voor € 72 en verschillende kleine transacties in de supermarkten waren samen € 22,50. Ze heeft tweedehands een piano gekocht voor € 300. Wat is haar nieuwe saldo? 

Saldo

Saldo is het geld dat ik op mijn rekening heb staan.

  € 45,00 = creditsaldo/ in de plus     (ik ontvang creditrente)

-€ 45,00 = debetsaldo/ in de min       (ik betaal debetrente)

Internetbankieren veilig?

Leerdoelen

Ik kan uitleggen hoe je bankzaken moet regelen

Huiswerk

Maken paragraaf 2.5 en de rekentrainer 2.5