betoog

Welkom!
Pak je boek en begin met lezen!


1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Pak je boek en begin met lezen!


Slide 1 - Diapositive

De komende periode.....
- nieuw boek lezen (maar eerst kiezen)

- werken aan betoog (toets in week 9)


Slide 2 - Diapositive

Een boek kiezen:

Slide 3 - Diapositive

Betoog
- standpunt

- argument

- tegenargument + weerlegging


Slide 4 - Diapositive

Argumenten: AUB
Ik vind dat ik een nieuwe IPhone nodig heb (standpunt, mening).

Argumenten?

Uitleg? (Bij)voorbeeld?

Slide 5 - Diapositive

Opbouw betoog
inleiding: eindig met je standpunt. Werk toe naar je standpunt.
   Begin je standpunt met 'Daarom moet....'   Stel geen vragen! 
argument 1 -->toelichting (onderzoek) -->voorbeeld
argument 2 --> toelichting (onderzoek) -->voorbeeld
tegenargument (is van je TEGENSTANDER en KORT GEFORMULEERD) +
   weerlegging (maak er gehakt van!)
- slot: IS HET BELANGRIJKSTE! herhaal je standpunt. Herhaal je twee
            argumenten. Uitsmijter (geen rijmpje). De laatste kans om je lezer te
            overtuigen!

Slide 6 - Diapositive

3 suggesties inleiding schrijven:
- Benoem een probleem en leg het uit.
- Beschrijf daarna jouw oplossing in de vorm van je stelling.
- Beschrijf de huidige situatie.
- Vertel daarna hoe het volgens jou anders/beter kan en eindig
   met je stelling, 
- Start met een aanleiding, bijv. iets dat veel in het nieuws is.

Slide 7 - Diapositive

Inleiding 

- Zorg ervoor dat je niet in je inleiding al argumenten noemt. Dat doe je later pas.

- Gebruik niet het woord 'standpunt' in je betoog. Dus niet: 'mijn standpunt is' ..... maar: 'iedereen moet....'

Slide 8 - Diapositive

Inleiding voorbeeld
Wat kan anders?

Op de weg gebeuren veel ongelukken. De maximumsnelheid moet verlaagd worden naar 100 km.

Slide 9 - Diapositive

Middenstuk
- Formuleer een concreet argument.
- Benoem je onderzoeksresultaten? Niet als argument gebrui-
  ken maar als toelichting op je argument.
   (Uit onderzoek is namelijk gebleken dat....)
- Formuleer je argumenten niet met 'ik vind' maar met 'het is'.
   Dat is immers veel overtuigender dan wanneer jij iets vindt.
- Vermijd verwijswoorden in je argumenten! ('het', 'ze', 'dat')

Slide 10 - Diapositive

Tegenargument +weerlegging
LET OP: het tegenargument is nadrukkelijk NIET JOUW ARGUMENT.
Laat dat duidelijk blijken:

'Sommige mensen vinden het echter geen goed idee om........ Zij zijn namelijk van mening dat........................ Daar ben ik het niet mee eens. Dit probleem kun je bijvoorbeeld oplossen door..................'

Tegenargument en weerlegging vormen samen één alinea.

Slide 11 - Diapositive

Slot
- Herhaal je standpunt, gebruik het signaalwoord voor concluderend verband ('dus')

- Herhaal je twee argumenten

- Eindig met een 'uitsmijter'

Slide 12 - Diapositive

'Uitsmijter'
1. Maak de cirkel rond
2. Aanbeveling
3. Retorische vraag
4. Sfeertekening
5. Citaat (bijvoorbeeld van een filosoof)
6. Verwijzing naar de toekomst
7. Levensles
8. Vergelijking maken

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Argumenteren
Je hebt argumenten nodig om je standpunt te onderbouwen.
Je argumenten leg je uit aan de hand van feiten en voorbeelden.
'Ik vind dat.......' is een mening. Je mening onderbouw je aan de hand van feiten, bijvoorbeeld onderzoek of ervaring.

AUB: Argument, Uitleg, Bijvoorbeeld

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Welkom!
Vandaag: 
- bespreken standpunt, argumenten, tegenargument en weerlegging;

- beoordelen betogen

Slide 19 - Diapositive

Beoordelen betogen
-  ieder groepje krijgt vier betogen
- lees de betogen goed (om de beurt lees je er eentje)
- beoordeel met je klasgenoten de betogen op goed/redelijk/slecht
- benoem wat je criteria zijn: waar hebben jullie op gelet?

Slide 20 - Diapositive

Wat is een betoog?

Slide 21 - Question ouverte

Welke elementen zitten er in een betoog?

Slide 22 - Question ouverte

Formuleren stelling:
1. De stelling is controversieel, dus niet iets wat iedereen toch wel vindt of weet (uitlaatgassen zijn slecht voor het milieu)

2. De stelling is een verandering van de huidige situatie

3. De stelling bevat geen argument, dus niet 'omdat...' of 'want...'

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Inleiding voorbeeld
Wat kan anders?

Ik vind dat het weekend een dag langer zou moeten duren. Nu duurt het maar 2 dagen. Daarom vind ik dat het weekend een dag langer moet duren.

Slide 27 - Diapositive

Inleiding voorbeeld
Wat kan anders?

Een langer weekend zou voor iedereen veel beter zijn. Je hebt dan meer tijd om leuke dingen te doen. Ook rust je dan veel meer uit. Dus mijn standpunt is: een langer weekend voor iedereen!

Slide 28 - Diapositive

Taalverzorging
- De woorden 'en' 'of' 'dus' 'want' 'maar' 'want' 'omdat' gebruik je niet om de zin mee te beginnen. Dit zijn namelijk voegwoorden:
Het is belangrijk om dit te verplichten OMDAT arme mensen anders niet in staat zijn om het te betalen.
(Het is belangrijk om dit te verplichten. Arme mensen zijn anders niet in staat om het te betalen)
- Cijfers tot en met 20 schrijf je in letters. Alle tientallen ook.

Slide 29 - Diapositive

Wat is het DOEL van een betoog?

Slide 30 - Question ouverte

Hoe overtuig je de lezer?

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het doel van een argument?

Slide 32 - Question ouverte

Wat kenmerkt een slechte inleiding?

Slide 33 - Question ouverte

Hoe ziet de opbouw van een betoog eruit?

Slide 34 - Question ouverte

TOETS:
Woensdag (morgen dus) voor de leerlingen die dan op school werken en volgende week dinsdag voor de andere groep.

Je mag je argumentatieschema erbij houden. 
Vul deze apart in op Classroom, print het uit en neem mee naar de les.
Bekijk op Classroom alle informatie rondom betoog schrijven.

Slide 35 - Diapositive

VERBINDINGSWOORDEN
GEBRUIK ZE!

Ten eerste, bovendien, ook, daarnaast
namelijk, bijvoorbeeld, zo
Maar, echter
Dus

Slide 36 - Diapositive

Samengestelde zin
Ik ga naar huis, want ik heb geen zin meer.
(Ik ga naar huis. Ik heb geen zin meer)

Jules gaat niet mee, omdat hij nog huiswerk moet maken.
(Jules gaat niet mee. Hij moet nog huiswerk maken)

LET OP: de KOMMA komt VOOR het voegwoord!

Slide 37 - Diapositive

Getallen en tekens
Alle getallen tot en met 20: in letters schrijven.
Tientallen tot en met 100: in letters schrijven.

Vermijd procenttekens. Gebruik liever: meer dan de helft, driekwart, een kwart. Wel: tien procent.

Geen afkortingen, dubbele punten of / gebruiken.

Slide 38 - Diapositive

...tenslotte:
- gebruik alleen verwijswoorden wanneer duidelijk is waar het naar verwijst en om eventuele herhaling van woorden te voorkomen. Wees hier zuinig mee! ('hier' verwijst naar 'verwijswoorden').

- geen citaten gebruiken ('Mensen zeggen vaak: daar kan ik toch niets aan doen' -->veel mensen zijn van mening dat zij....)

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Lien

Zoekvraag
1.Bedenken wat je weet en wilt weten (een mindmap maken).
2.Een zoekopdracht onderbouwen met begrippen uit de mindmap.
3.De zoekresultaten bekijken (scannen) en nieuwe woorden leren.
4.De zoekopdracht aanpassen (herformuleren met 2-5 nieuwe zoek-
    woorden).
5.De zoekresultaten in de zoekmachine bekijken (scannen).
6.Een keuze maken en kijken of de webpagina ook echt bruikbaar is voor
   jouw doel (scannen/zoekwoord zoeken).

Slide 41 - Diapositive

Soorten journalistieke bronnen:

-Vertegenwoordigers van organisaties
  ( zoals woordvoerders of experts)
-Publicaties 
Rapporten, video’s of documenten van instellingen of bedrijven zoals onderzoeksverslagen of persberichten.
-Persbureaus (verzamelt en verspreidt nieuws voor nieuwsmedia om te publiceren of te gebruiken voor nieuwsproducties).
-Getuigen
(Mensen die aanwezig waren toen het nieuwsfeit plaats vond).

Personen die de journalist wel kent maar waarvan de naam niet wordt vermeld.

Slide 42 - Diapositive

Bronnen-ABCD

Slide 43 - Diapositive

Bronvermelding
Naam van de auteur.  
 De titel/naam van de webpagina.
 De naam van de website.
 De datum waarop de website voor het laatst werd bijgewerkt. .
 Het webadres van de internetpagina.  

Slide 44 - Diapositive