Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Snappen - Leren - Herhalen
Organen en cellen
Slide 1 - Diapositive
Iets nieuws gelezen, gehoord, gezien?
Wat ik niet snap: Ik zoek zelf het antwoord of stel vragen
Ik begrijp de lesstof
Ik ga het leren (Kies jouw manier!)
Geleerd: Maar ik ken/onthoud het niet na 1 of 2 x leren
Ik ga, wat ik heb geleerd, vaker herhalen
DAN weet ik het
Ik kan het uitleggen aan anderen. Ik kan de toets maken
Slide 2 - Diapositive
Herhaling Organen en Cellen
BASISSTOF 1
Slide 3 - Diapositive
1. Op de afbeelding zie je verschillende onderdelen in een torso. Hoe noem je die onderdelen?
Slide 4 - Question ouverte
2. Wat is een orgaan? (Geef GEEN voorbeeld!)
Slide 5 - Question ouverte
3. Jij kent de organen!
Welk orgaan is nr. 4
A
Lever
B
Long
C
Nier
D
Maag
Slide 6 - Quiz
4. Wat is een orgaanstelsel
Slide 7 - Question ouverte
Wat is een orgaanstelsel?
Slide 8 - Question ouverte
Wat is een orgaanstelsel?
Slide 9 - Question ouverte
Wat is een orgaanstelsel?
Slide 10 - Question ouverte
5. Welk orgaanstelsel is dit?
A
spierstelsel
B
ademhalingsstelsel
C
bloedvatenstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 11 - Quiz
6. De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 12 - Quiz
Bekijk de afbeelding, er volgt een vraag
Slide 13 - Diapositive
7. Alle cellen in je lichaam hebben dezelfde vorm
A
ja
B
nee
C
dat verschilt per persoon
Slide 14 - Quiz
Organismen
cel
Organenstelsel
orgaan
Slide 15 - Question de remorquage
9. Een cel van een ui is een voorbeeld van een plantaardige cel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
BASISSTOF 2
Slide 17 - Diapositive
10. Wat zijn nerven?
Slide 18 - Question ouverte
11. Welke functie hebben voedingsstoffen?
Slide 19 - Question ouverte
12 a. Wat zijn vaten? 12 b. Welke functie hebben ze?
Slide 20 - Question ouverte
13. a Wat zijn stoffen die een organisme niet meteen nodig heeft en opslaat voor later gebruik b. Waar slaat een plant die stoffen op?
A
a. water
b in de haarwortels
B
a. reservestoffen
b. In de hoofdwortel
C
a. stikstof
b. in het blad
D
antwoord A en C zijn beide goed
Slide 21 - Quiz
14. Vul in: Een blad bestaat uit een 1 en een bladschijf. In de bladschijf liggen 2 die het blad stevigheid verlenen. Al het materiaal dat tussen de nerven ligt, noem je het 3
A
1 bladsteel
2 nerven
3 bladmoes
B
1 nerven
2 bladsteel
3 bladmoes
C
1 bladmoes
2 bladsteel
3 nerven
D
1 bladsteel
2 bladmoes
3 nerven
Slide 22 - Quiz
15. De functie van het vatenstelsel
A
stevigheid bieden
B
plant rechtop houden
C
voedingsstoffen vervoeren
Slide 23 - Quiz
BASISSTOF 3
Slide 24 - Diapositive
16. Wat zijn cellen? Geef GEEN voorbeeld
Slide 25 - Question ouverte
17. Wat zijn bladgroenkorrels?
Slide 26 - Question ouverte
18. Vacuole
A
blaasje in plantaardige cellen dat gevuld is met vocht: Geeft stevigheid/vorm
B
Het is een cel
C
Het is cytoplasma
D
het is een onderdeel van de celwand van een plantaardige cel
Slide 27 - Quiz
19. Celmembraan
A
een dun vliesje om het cytoplasma
B
Dit zit alleen in een plantaardige cel
C
Het is een stevige wand die stevigheid geeft
D
het is een vliesje dat goed afsluit, er gaat niets doorheen
Slide 28 - Quiz
20. Celplasma
A
dit zijn de bladgroenkorrels in een dierlijke cel
B
het zijn opgeloste stoffen
C
bestaat alleen uit water
D
dikke vloeistof die bestaat uit water met opgeloste stoffen
Slide 29 - Quiz
21. Zie afbeelding:
Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ......
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.
Slide 30 - Quiz
22. In de afbeelding zie je een schematische tekening van een plantaardige cel.
Welk nummer geeft het cytoplasma (celplasma) aan aan?
A
1
B
4
C
3
D
5
Slide 31 - Quiz
23. Wat is bladmoes?
A
een eetbaar gedeelte van het blad
B
het groene gedeelte van het blad wat tussen de nerven ligt.
C
bladmoes zorgt voor stevigheid
D
bladmoes zorgt ervoor dat planten water krijgen
Slide 32 - Quiz
24. Welk nummer geeft bladmoes aan?
A
1
B
2
C
3
D
5
Slide 33 - Quiz
25. Wat gebeurd er in het bladmoes?
A
Niks
B
Hier eet de plant
C
Dit is voor ondersteuning van de nerven
D
Hier maakt de plant zijn eigen voedingsstoffen
Slide 34 - Quiz
26. 1 en 2 zijn plantaardige cellen. Waar vindt fotosynthese plaats?
1
2
A
1 daar maakt de plant zijn eigen voedsel
B
2 daar maakt de plant zijn eigen voedsel
C
Uitleg: in de bladgroenkorrels
D
Uitleg: in de bladgroenkorrels
Slide 35 - Quiz
27. 1 en 2 zijn plantaardige cellen. Hoe zal het deel van de plant, waar die cellen zich bevinden, eruit zien?
1
2
A
1: groen
2: groen
B
1: Niet groen, kan bijv. wit / oranje
zijn (bijv. bloem of wortel)
2: niet groen
C
1: groen
2: kan bijv. wit / oranje zijn
(bijv. bloem of wortel)
D
1: Niet groen, kan bijv. wit / oranje
zijn (bijv. bloem of wortel)
2: groen
Slide 36 - Quiz
28. Wat is een huidmondje, en waar vind je ze?
A
een kleine opening, in de huid van dieren.
B
een kleine opening, in de wortels van een plant.
C
een kleine opening, in de bladeren van een plant. (aan de onderkant)
D
huidmondjes bestaan niet.
Slide 37 - Quiz
29. Welke celkenmerken zie je alleen bij de plant en niet bij een dier? Leg uit!
Slide 38 - Question ouverte
BASISSTOF 4
Slide 39 - Diapositive
30. Wat is de functie van de celkern?
A
Stevigheid bieden
B
Vocht vasthouden
C
Opslag van DNA
D
die heeft geen functie
Slide 40 - Quiz
31. Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA
A
waar
B
nietwaar
Slide 41 - Quiz
32. Wat zijn chromosomen
A
lange dunne draden in de celkern
B
stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
C
Bevatten eigenschappen
D
het zijn cellen
Slide 42 - Quiz
33. Zit er in de kern van een cel in je maag, informatie over wat de lever doet?
A
ja
B
nee
Slide 43 - Quiz
34. 1. Iemand met het down syndroom heeft 49 chromosomen 2. De meeste mensen hebben 46 chromosomen