Thuisonderwijs w3 les 5

Geld rekenen
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenBasisschoolGroep 6-8

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Geld rekenen

Slide 1 - Diapositive

We maken de sommen op de getallenlijn.
De basisstrategie is door in stapjes terug te tellen. 
Rekenen = stapjes nemen

Slide 2 - Diapositive

En waarom moet je dit leren?
Wanneer jij boodschappen gaat doen is het wel handig dat je weet hoeveel geld je terug hoort te  krijgen!

Vergeet niet de som eerst heel goed te lezen!
Je leert welke stappen je moet zetten.

Slide 3 - Diapositive



Je begint rechts op de getallenlijn.
1. Trek eerst de hele euro's van het bedrag af.
2. Daarna in twee sprongen de centen: Eerst terug naar de hele euro en daarna nog de rest eraf.

Schrijf mee op je kladpapier!


320
€3,20
€3,00
€2,75
Eerst de terugtel manier:

Slide 4 - Diapositive

Nu een som zonder verhaaltje. Je kunt er wel een bij bedenken.🙂
Begin rechts met de stappen:
Maak een getallenlijn op je kladblaadje en schrijf mee. 
1. Trek eerst de hele euro's van het bedrag af.
2. Daarna in twee sprongen de centen: Eerst terug naar de hele euro en daarna nog de rest eraf.

€27,10 - €6,00 =
1
€27,10
€21,10
€21,10 - €0,10 =
2
€21,00
€21,00 - €0,15 =
2
€20,85

Slide 5 - Diapositive

ga staan als.......
Het is een warme zomerdag. Meester Bauke trakteert groep 6b op ijsjes. De ijsjes kosten samen 7 euro. Meester Bauke betaalt met 10 euro. Hoeveel krijgt hij terug?
staan:
13 euro
zitten:
3 euro

Slide 6 - Diapositive

ga staan als.......
Ik ga naar de winkel voor boodschappen. De boodschappen kosten 15 euro. Ik betaal met 30 euro. Hoeveel krijg ik terug?



staan:
15 euro
zitten:
25 euro

Slide 7 - Diapositive

ga staan als.......
Groep 6c wil slime gaan maken. De ingrediënten kosten samen  € 6,50. De klas geeft 15 euro. Hoeveel krijgt 6b terug?
staan:
€ 8,50
zitten:
€ 9,50

Slide 8 - Diapositive

Je moet € 2,65 betalen voor een pak koekjes.
Je geeft de kassamedewerker € 10,-.
Hoeveel geld krijg je terug?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Slide 9 - Question ouverte

Je hebt 61 euro in je portemonnee. Je koopt een spel van €40,10.
Hoeveel geld houd je over?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Slide 10 - Question ouverte

Je hebt 79 euro gespaard. Je koopt kleding voor €77,20.
Hoeveel geld houd je over?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

In welke jaar is de Euro ingevoerd?
A
1999
B
2002
C
2004
D
2010

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Lien

JE KRIJGT EEN MAIL MET EEN AANBOD VAN JE TELEFOONPROVIDER. JE KUNT VANDAAG NOG JE CONTRACT VERLENGEN EN EEN NIEUWE TELEFOON UITZOEKEN. JIJ..
A
Klikt de mail ongelezen weg. Jouw telefoon uit 2010 doet het nog prima.
B
Je zit al op de fiets naar de winkel.
C
Je doet onderzoek op internet. Is het ergens anders niet goedkoper?
D
Je vraagt bij je ouders voor informatie wat je kunt doen.

Slide 19 - Quiz

MAAK AF.
ALS IK DE STAD IN GA, DAN…
A
Kom ik nooit met lege handen thuis.
B
koop ik vaker niets dan iets.
C
koop ik alleen iets wanneer het écht leuk is.
D
Ik ga nooit de stad in omdat ik weet dat ik altijd iets koop..

Slide 20 - Quiz

Wat is jouw duurste aankoop ooit geweest?

Slide 21 - Question ouverte

Onze Euro munten

Slide 22 - Diapositive

Onze Euro biljetten

Slide 23 - Diapositive

Zelf aan de slag met geldrekenen

Slide 24 - Diapositive

A
Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter
B
C
D

Slide 25 - Diapositive

A
Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter
B
C
D

Slide 26 - Diapositive

Welke munt is het meest waard?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 27 - Quiz

Kijk goed naar de volgende euro biljetten en naar de bijhorende letter
A
C
B
D

Slide 28 - Diapositive

Welk biljet is het minst waard?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 29 - Quiz

2 X = ? x

Slide 30 - Question ouverte

Je hebt


Je koopt 2 pizza's á 8€. Heb je genoeg geld?
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz

Iets moeilijker nu...

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Hoe kan ik geldbedragen samen optellen?
Hoe kan ik geldbedragen optellen?
Je doet een klusje voor je familie en krijgt hier geld voor:
Papa : €2,-
Mama: €2,-
Oma: €2, 50
Tante Mies: €1, 50

Slide 34 - Diapositive

Stap 1
Stap 1 - Tel de euro's bij elkaar op






= €7

Slide 35 - Diapositive

Stap 2
Stap 2 - Tel alle centen bij elkaar op.



= €1,-

Slide 36 - Diapositive

Stap 3
Stap 3- Tel de euro's en de centen bij elkaar op.

€7,-  
€1,-
€8,-

Slide 37 - Diapositive

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?
A
2 paar schoenen. De schoenen kosten € 26,- per paar.
B
Twee truien De truien kosten €27,50 per stuk
C
Een broek van 45,- en een paar sokken van €7,50
D
Een trui van €27,50 en een broek van €20,-

Slide 38 - Quiz

Je moet € 4,10 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 5,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,10 bij.
A
€1,10
B
€0,90
C
€0,10
D
€1,00

Slide 39 - Quiz

Hoeveel is dit samen?

Slide 40 - Diapositive