H2A le passé composé

Pak je laptop, boek en aantekening over le Passé Composé
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Pak je laptop, boek en aantekening over le Passé Composé

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

l'aéroport
la sortie
la gare
le vol
la queue

Slide 3 - Question de remorquage

Slide 4 - Diapositive

Vul de juiste vorm van sortir in:
Je ... du train.
A
sortent
B
sortez
C
sors
D
sortons

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van sortir in:
Vous ... avec Julien?
A
sortent
B
sortez
C
sors
D
sortons

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van sortir in:
Elle ... de la boulangerie.
A
sortons
B
sortez
C
sors
D
sort

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm van sortir in:
Nous ... de l'autoroute.
A
sors
B
sortez
C
sortons
D
sortent

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm van partir in:
David ... pour le Luxembourg.
A
partent
B
part
C
pars
D
partez

Slide 9 - Quiz

Hoe noemen we het roodgekleurde woord?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Hoe noemen we het groengekleurde woord?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Welke twee werkwoorden kunnen het hulpwerkwoord zijn?
A
être & voyager
B
alleen avoir
C
être & avoir
D
avoir & sortir

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Welk hulpwerkwoord moet ik voor deze zin gebruiken?
Ik heb gelezen.
A
être (zijn)
B
avoir (hebben)

Slide 14 - Quiz

Welk hulpwerkwoord moet ik voor deze zin gebruiken?
Ik ben gebleven.
A
être (zijn)
B
avoir (hebben)

Slide 15 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'lopen'?
A
loopt
B
loop
C
liep
D
gelopen

Slide 16 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'voyager'?
A
voyag
B
voyagent
C
voyagé
D
voyage

Slide 17 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'changer'
A
changons
B
changé
C
change
D
chang

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Hij heeft gekocht (acheter)
A
il a acheté
B
il achète
C
elle a acheté
D
il est acheté

Slide 19 - Quiz

Vertaal: Wij hebben gereisd
A
J'ai voyagé
B
Nous avons voyagé
C
Il a voyagé
D
On voyage

Slide 20 - Quiz

Wat valt je op aan de zin?
Elle est tombée (zij is gevallen)

Slide 21 - Question ouverte

Wat valt je op aan de zin?
Nous sommes allés (wij zijn gegaan)

Slide 22 - Question ouverte

Wanneer gebruik je être (zijn) als hulpwerkwoord?

Slide 23 - Diapositive

Faire: ex. 16B & 16C3
Hulp: uitlegblok blz. 24
Klaar? Maak je huiswerk (16D)

Slide 24 - Diapositive