3H AR Unit 3 The future - formatieve toets

The Future
Maak de zinnen compleet met de juiste vorm van de toekomende tijd. Gebruik de woorden tussen haakjes. Kies uit de present simple, present continuous, to be going to + hele werkwoord of will / shall + hele werkwoord.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

The Future
Maak de zinnen compleet met de juiste vorm van de toekomende tijd. Gebruik de woorden tussen haakjes. Kies uit de present simple, present continuous, to be going to + hele werkwoord of will / shall + hele werkwoord.

Slide 1 - Diapositive

We (finish)....... school at 3.30pm
A
are finishing
B
finishes
C
finish

Slide 2 - Quiz

Maak de zin met to be+going to (alleen het antwoord opschrijven):
We ______ Paris this summer

Slide 3 - Question ouverte

They (will/not)...... join us on this trip (alleen het antwoord typen, niet de hele zin)

Slide 4 - Question ouverte

I .......... (to write) you this email because I am interested in this job (alleen het antwoord op schrijven)

Slide 5 - Question ouverte

He promised he ____ (not - to do) that again (alleen het antwoord opschrijven):

Slide 6 - Question ouverte

Vul de correcte vorm van the future in (alleen het antwoord opschrijven):
Oh no, the bridge is open! I ____ (to be) late for school.

Slide 7 - Question ouverte

Vul de correcte vorm van the future in (alleen het antwoord opschrijven):
The next bus to London ______(to leave) at 9.14 a.m.

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Lien

Vertaal: orphanage

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal: acquaintance

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: agriculture

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal: bevolking

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: ontwikkeling

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal: bustling
A
pantry
B
levendig
C
scaffolding

Slide 15 - Quiz

Vertaal: mortgage
A
hypotheek
B
veranda
C
vastgoed

Slide 16 - Quiz

Vertaal: terraced house
A
twee-onder-één kap
B
rijtjeshuis;tussenwoning

Slide 17 - Quiz

Vertaal: exterior
A
buitenkant
B
binnenkant
C
buitenwijk

Slide 18 - Quiz

Vertaal: trap
A
staircase
B
trap
C
attic

Slide 19 - Quiz

Vertaal: het afval buiten zetten
A
to give the rubbish out
B
to clear the rubbish out
C
to make the rubbish out
D
to put the rubbish out

Slide 20 - Quiz

Vertaal: vensterbank
A
windowsill
B
windowbank

Slide 21 - Quiz