duitse hulpwerkwoorden

mogen, toestemming
kunnen
houden van
moeten
moeten,zullen
willen
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

mogen, toestemming
kunnen
houden van
moeten
moeten,zullen
willen

Slide 1 - Diapositive

Deel 1: haben & sein

Slide 2 - Diapositive

ich
du
er
wir
ihr
sie
sie
es
Sie
wij
jij
zij
jullie
het
hij
zij
ik
u

Slide 3 - Question de remorquage

habe
haben
haben
 hast
 hat
ich
habt
du
er, sie, es
wir
ihr
Sie, sie
habst

Slide 4 - Question de remorquage

seid
 sind
bin
ich
sind
 bist
du
er, sie, es
wir
ihr
Sie, sie
ist
sein

Slide 5 - Question de remorquage

Meine Schwester ...(sein) 15 Jahre alt.
A
hat
B
ist
C
bin
D
bist

Slide 6 - Quiz

Wir (haben) ...... die Aufgaben gemacht.
A
haben
B
sind
C
habe
D
hast

Slide 7 - Quiz

Meine Eltern ...... (haben) ein neues Auto gekauft.
A
habe
B
sein
C
hat
D
haben

Slide 8 - Quiz

Du (haben) ...... viel gelernt.
A
habst
B
hasst
C
hast
D
habt

Slide 9 - Quiz

Ihr (haben) ... gut aufgepasst.
A
habt
B
haben
C
habet
D
habent

Slide 10 - Quiz

ihr...... krank gewesen!
A
sind
B
seid
C
bist
D
ist

Slide 11 - Quiz

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 12 - Question ouverte

.................. du müde?

Slide 13 - Question ouverte

Johann, wo...............du?

Slide 14 - Question ouverte

............... du Zeit für mich?

Slide 15 - Question ouverte

Deel 2: 8 hulpwerkwoorden

Slide 16 - Diapositive

Wat zijn Modalverben?

Hulpwerkwoorden die extra betekenis geven aan hoofdwerkwoord

Slide 17 - Diapositive

Moeten (wil van een ander)
willen (heel sterk, eisen)
mogen (toestemming hebben)
leuk vinden, lusten, aardig vinden, houden van
kunnen
moeten (het kan niet anders, noodzaak)
weten
sollen
mögen
wollen
dürfen
müssen
wissen
können

Slide 18 - Question de remorquage

Dürfen wir hier parken?

Kannst du mir helfen?

Diese Musik mag ich nicht.

Ich muss jetzt gehen.

Peter soll sich beim Direktor melden.

Ich will noch nicht gehen.

Wissen Sie wo der Bahnhof ist?





Tekst
mogen (toestemming hebben)
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)
moeten (wil van een ander)
willen
weten

Slide 19 - Question de remorquage

Wat betekent "sollen"
A
moeten (noodzaak)
B
moeten (van een ander)

Slide 20 - Quiz

Wat betekent "mögen"
A
durven
B
toestemming hebben
C
lusten
D
mogen

Slide 21 - Quiz

Wat betekent "dürfen"
A
durven
B
mogen (toestemming)
C
houden van
D
lekker vinden

Slide 22 - Quiz

Wat betekent "können"
A
kennen
B
kunnen
C
weten

Slide 23 - Quiz

Wat betekent "wollen"
A
graag willen
B
weten
C
willen

Slide 24 - Quiz

Wat betekent "müssen"
A
moeten (wil van ander)
B
moeten (noodzaak)

Slide 25 - Quiz

Wat betekent "möchten"
A
willen
B
moeten
C
mogen
D
zou graag willen

Slide 26 - Quiz

vul het juiste duitse hulpwerkww in:
mogen we nu naar huis?

A
mögen
B
müssen
C
können
D
dürfen

Slide 27 - Quiz

vul het juiste duitse hulpwerkww in:
weten jullie dat niet?

A
wissen
B
müssen
C
können
D
sollen

Slide 28 - Quiz

vul het juiste duitse hulpwerkww in:
ik moet bij mijn moeder komen

A
sollen
B
müssen
C
wollen
D
mögen

Slide 29 - Quiz

vul het juiste duitse hulpwerkww in:
wij zouden graag een kamer reserveren

A
sollen
B
möchten
C
wollen
D
mögen

Slide 30 - Quiz

vul het juiste duitse hulpwerkww in:
ik kan dat niet doen
A
kannen
B
wollen
C
dürfen
D
können

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive