Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom bij Nederlands
Formatieve toets werkwoordspelling
Uitleg werkwoordspelling
Oefenen werkwoordspelling
Spelletje (als er tijd over is)
Slide 1 - Diapositive
Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
formatieve toets
Slide 2 - Diapositive
Je gaat nu starten met de formatieve toets werkwoordspelling.
Succes en denk goed na!
Slide 3 - Diapositive
De docent heeft (berekenen) of er een verschil is tussen haar klassen.
A
berekenen
B
berekendt
C
berekende
D
berekend
Slide 4 - Quiz
De directeur (begroten vt) zijn (begroten) rekening.
Slide 5 - Question ouverte
Zij dacht dat de leerlingen van 3HV1 hoger (scoren vt) op de toets dan de leerlingen van 3HV2.
A
scoorde
B
scoorden
C
scoren
D
scoreden
Slide 6 - Quiz
We fietsen met de familiedag langs de Maas. (verbeelden) je oom zich niet teveel als hij de Maas Moeder Maas'' noemt?
A
Verbeeldde
B
Verbeeld
C
Verbeeldt
D
Verbeelt
Slide 7 - Quiz
Alle dierentuinen moeten dicht en van de Nederlandse leeuwen (houden) Nederland slechts twintig procent over.
A
houd
B
houden
C
houdt
D
houdden
Slide 8 - Quiz
Hij (livestreamen vt) zijn presentatie via Facebook.
A
livestreamen
B
livestreamde
C
livestreamt
D
livestreamden
Slide 9 - Quiz
De aanwijzing in de escaperoom (betreffen vt) een nummer aan de onderkant van de tafel.
A
betrof
B
betreft
C
betrefte
D
betroft
Slide 10 - Quiz
Meestal (aanraden) je tekendocent je ... naar een museum te gaan.
A
raad aan
B
raadt aan
C
aanraad
D
aanraadt
Slide 11 - Quiz
Dat (melden vt) de Belgische media gisteren al.
A
melden
B
melde
C
meldden
D
meldde
Slide 12 - Quiz
Ik maakte mijn schoolwerk maar toen (crashen vt) m'n laptop en was ik alles kwijt.
A
crashde
B
crashden
C
crashtte
D
crashte
Slide 13 - Quiz
(Hoeden) je voor zulke fouten en zorg dat je een reservekopie hebt.
A
hoedt
B
hoedde
C
hoed
D
hoeden
Slide 14 - Quiz
Achmed (skypen vt) met zijn oma in Egypte.
A
skypde
B
skypete
C
skypeten
D
skypet
Slide 15 - Quiz
De Volkskrant volgt hem en zijn (vluchten) vrienden.
A
gevluchte
B
gevluchten
C
gevluchtte
D
gevluchtten
Slide 16 - Quiz
Borg (ploeteren) bij het leren van de wiskundetoets.
A
ploeterd
B
ploeterte
C
ploeterde
D
ploetert
Slide 17 - Quiz
In het zojuist (landen) vliegtuig, applaudisseerde iedereen na de moeilijke vlucht.
A
landde
B
gelandde
C
gelande
D
gelanden
Slide 18 - Quiz
Zij werd vooral bekend door de Netflixserie 'Emily in Paris' die in 2020 werd (publiceren).
A
publiceerde
B
gepubliceert
C
gepubliceerdt
D
gepubliceerd
Slide 19 - Quiz
Ik ben nog niet zo lang op deze school. Toch is het zo dat ik voor allerlei taken gevraagd (worden).
A
wordt
B
werd
C
word
D
werdt
Slide 20 - Quiz
550 jaar geleden werd Erasmus geboren. Wat (vertellen) de Rotterdamse wijsgeer ons in dit digitale tijdperk nog?
A
vertelt
B
verteld
C
vertelde
D
vertelden
Slide 21 - Quiz
'(Besteden) je daar dan niet teveel aandacht aan?', vroeg de interviewer.
A
Besteedt
B
besteedde
C
besteede
D
besteed
Slide 22 - Quiz
In de zomer (exposeren) een groep kunstenaars een maand lang kunstwerken op bijzondere locaties op Ameland
A
exposeren
B
exposeert
C
exposeerde
D
exposeerden
Slide 23 - Quiz
Vorige week toen een vliegtuig uit Duitsland op de verkeerde landingsbaan landde, konden de reizigers gemakkelijk in het donker naar de aankomsthal lopen, omdat de schijnwerpers die toen (verlichten)
A
verlichtten
B
verlichten
C
verlichte
D
verlichtte
Slide 24 - Quiz
Het (gebeuren tt) nooit, maar toch is het vandaag wel (gebeuren)
A
gebeurd, gebeurd
B
gebeurt, gebeurt
C
gebeurd, gebeurt
D
gebeurt, gebeurd
Slide 25 - Quiz
Het is leuk zoals dat hondje na de puppycursus (gehoorzamen)
Slide 26 - Question ouverte
Hoe ging het?
Slide 27 - Diapositive
Uitleg werkwoordspelling
Slide 28 - Diapositive
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
jij
hij/zij/het
meervoud
ik-vorm/stam
ik-vorm + t
ik-vorm + t
'infinitief'
fiets word loop
fietst wordt loopt
fietst wordt loopt
fietsen worden lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.
Slide 29 - Diapositive
Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!
Werkwoorden +te(n) of + de(n)
Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.
Slide 30 - Diapositive
Persoonsvorm VT
Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 't kofschip x.
't kofschip x is eigenlijk een trucje om de stemloze medeklinkers te kunnen onthouden.
Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't kofschip x?
wel > ik-vorm + te(n)
niet > ik-vorm + de(n)
Slide 31 - Diapositive
Werkwoordspelling Schema
Is het werkwoord een PV?
Ja
Nee
TT VT VT DW INF
ik, ...jij: ik-vorm
jij, hij, zij, het : ik-vorm +t
M: 'infinitief'
Onregelmatig
ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't kofschip x
hele werkwoord
Slide 32 - Diapositive
Voltooid deelwoord
Twee soorten werkwoorden:
Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.
Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't kofschip x. Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord.
Slide 33 - Diapositive
Engelse werkwoorden
Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden.
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.
Slide 34 - Diapositive
Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
-> save (spreek uit: seef)
De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den
Ik save Ik savede Ik heb gesaved
Hij savet Wij saveden
Slide 35 - Diapositive
Bij de meeste werkwoorden werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.