Hoofdstuk 2 - les 7

Welkom bij Nederlands
  • Formatieve toets werkwoordspelling
  • Uitleg werkwoordspelling
  • Oefenen werkwoordspelling
  • Spelletje (als er tijd over is) 
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands
  • Formatieve toets werkwoordspelling
  • Uitleg werkwoordspelling
  • Oefenen werkwoordspelling
  • Spelletje (als er tijd over is) 

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordspelling
   Werkwoordspelling
   formatieve toets 

Slide 2 - Diapositive

Je gaat nu starten met de formatieve toets werkwoordspelling.
Succes en denk goed na!

Slide 3 - Diapositive

De docent heeft (berekenen) of er een verschil is tussen haar klassen.
A
berekenen
B
berekendt
C
berekende
D
berekend

Slide 4 - Quiz

De directeur (begroten vt) zijn (begroten) rekening.

Slide 5 - Question ouverte

Zij dacht dat de leerlingen van 3HV1 hoger (scoren vt) op de toets dan de leerlingen van 3HV2.
A
scoorde
B
scoorden
C
scoren
D
scoreden

Slide 6 - Quiz

We fietsen met de familiedag langs de Maas. (verbeelden) je oom zich niet teveel als hij de Maas Moeder Maas'' noemt?
A
Verbeeldde
B
Verbeeld
C
Verbeeldt
D
Verbeelt

Slide 7 - Quiz

Alle dierentuinen moeten dicht en van de Nederlandse leeuwen (houden) Nederland slechts twintig procent over.
A
houd
B
houden
C
houdt
D
houdden

Slide 8 - Quiz

Hij (livestreamen vt) zijn presentatie via Facebook.
A
livestreamen
B
livestreamde
C
livestreamt
D
livestreamden

Slide 9 - Quiz

De aanwijzing in de escaperoom (betreffen vt) een nummer aan de onderkant van de tafel.
A
betrof
B
betreft
C
betrefte
D
betroft

Slide 10 - Quiz

Meestal (aanraden) je tekendocent je ... naar een museum te gaan.
A
raad aan
B
raadt aan
C
aanraad
D
aanraadt

Slide 11 - Quiz

Dat (melden vt) de Belgische media gisteren al.
A
melden
B
melde
C
meldden
D
meldde

Slide 12 - Quiz

Ik maakte mijn schoolwerk maar toen (crashen vt) m'n laptop en was ik alles kwijt.
A
crashde
B
crashden
C
crashtte
D
crashte

Slide 13 - Quiz

(Hoeden) je voor zulke fouten en zorg dat je een reservekopie hebt.
A
hoedt
B
hoedde
C
hoed
D
hoeden

Slide 14 - Quiz

Achmed (skypen vt) met zijn oma in Egypte.
A
skypde
B
skypete
C
skypeten
D
skypet

Slide 15 - Quiz

De Volkskrant volgt hem en zijn (vluchten) vrienden.
A
gevluchte
B
gevluchten
C
gevluchtte
D
gevluchtten

Slide 16 - Quiz

Borg (ploeteren) bij het leren van de wiskundetoets.
A
ploeterd
B
ploeterte
C
ploeterde
D
ploetert

Slide 17 - Quiz

In het zojuist (landen) vliegtuig, applaudisseerde iedereen na de moeilijke vlucht.
A
landde
B
gelandde
C
gelande
D
gelanden

Slide 18 - Quiz

Zij werd vooral bekend door de Netflixserie 'Emily in Paris' die in 2020 werd (publiceren).
A
publiceerde
B
gepubliceert
C
gepubliceerdt
D
gepubliceerd

Slide 19 - Quiz

Ik ben nog niet zo lang op deze school. Toch is het zo dat ik voor allerlei taken gevraagd (worden).
A
wordt
B
werd
C
word
D
werdt

Slide 20 - Quiz

550 jaar geleden werd Erasmus geboren. Wat (vertellen) de Rotterdamse wijsgeer ons in dit digitale tijdperk nog?
A
vertelt
B
verteld
C
vertelde
D
vertelden

Slide 21 - Quiz

'(Besteden) je daar dan niet teveel aandacht aan?', vroeg de interviewer.
A
Besteedt
B
besteedde
C
besteede
D
besteed

Slide 22 - Quiz

In de zomer (exposeren) een groep kunstenaars een maand lang kunstwerken op bijzondere locaties op Ameland
A
exposeren
B
exposeert
C
exposeerde
D
exposeerden

Slide 23 - Quiz

Vorige week toen een vliegtuig uit Duitsland op de verkeerde landingsbaan landde, konden de reizigers gemakkelijk in het donker naar de aankomsthal lopen, omdat de schijnwerpers die toen (verlichten)
A
verlichtten
B
verlichten
C
verlichte
D
verlichtte

Slide 24 - Quiz

Het (gebeuren tt) nooit, maar toch is het vandaag wel (gebeuren)
A
gebeurd, gebeurd
B
gebeurt, gebeurt
C
gebeurd, gebeurt
D
gebeurt, gebeurd

Slide 25 - Quiz

Het is leuk zoals dat hondje na de puppycursus (gehoorzamen)

Slide 26 - Question ouverte

Hoe ging het?

Slide 27 - Diapositive

Uitleg werkwoordspelling

Slide 28 - Diapositive

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 29 - Diapositive

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.


Slide 30 - Diapositive

Persoonsvorm VT
  • Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 't  kofschip x.
  • 't  kofschip x is eigenlijk een trucje om de stemloze medeklinkers te kunnen onthouden.


  • Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't kofschip x?
  • wel > ik-vorm + te(n)
  • niet > ik-vorm + de(n) 


Slide 31 - Diapositive

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een PV?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

M: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't kofschip x
hele werkwoord

Slide 32 - Diapositive

Voltooid deelwoord 
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.

  2. Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't  kofschip x. Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord. 


Slide 33 - Diapositive

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden
  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
  • Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 34 - Diapositive

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save (spreek uit: seef)
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 35 - Diapositive

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 36 - Diapositive

maar..... let op goed de uitspraak           -n

Slide 37 - Diapositive

Weektaak
Wat? H2 opdracht 14 tot en met 18
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 15 minuten
Klaar? Lezen in je boek

timer
15:00

Slide 38 - Diapositive