les 5 2HV K5 Essen - spreken en luisteren

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

opkikkertje                                    sprechen üben 

Luister naar de docente en spreek naar!

öffne lb blz. 157 und lese mit:

Ü 32

Oefen nu het hard op lezen van de twee zinnen.

2HV K5 Ü 32 Zungenbrecher

herhaling grammatica 

Je kunt luisteren en naspreken.

Du kannst einen Satz nachsprechen und auswendig (uit je hoofd) lernen.

Je kunt vragen en antwoorden over "eten en bestellingen" opschrijven en later spreken.

zusammen sprechen und Aussprache üben

Duits 2HV K5 Essen les 5 F sprechen

Hoe ging het spreken? Wie ging das Sprechen?

zie SOM

zie sheet 5: Opgave 34+35

Wat zijn bezittelijk voornaamwoorden?
(korte uitleg/voorbeeld)

Erklärung

Grammatik K5

die Possesivpronomen

lidwoord vrouwelijk & meervoud = die

Erklärung

Erklärung

les 5 Zuhören und Sprechen 

2HV K5 Essen 

Lesdoel

1. Du kannst einen Satz nachsprechen und auswendig (uit je hoofd) lernen.
2. Je kunt luisteren en naspreken.
3. Je kunt vragen en antwoorden over "etens bestellingen" opschrijven en later spreken.

klassikaal: (uit)spreken - Aussprache

1. F sprechen lb blz. 156 Ü 31 

Het zachte "ch".

2HV K5 Essen Ü 31

klassikaal: luisteren 

Het gesprek duurt 3,5 minuten. Luister goed de zinnen komen niet meteen, maar wel in deze volgorde.

Welk van de twee woorden komt in de zin voor?

2. F sprechen lb blz. 157 Ü 33

2HV K5 Essen Ü33 Sprachmittel

AAN DE SLAG 

Lese still (lees stil) lb blz. 156  Ü 34

Maak daarna Ü 35 schriftelijk en alleen: (je mag een google-document hiervoor maken: je naam+K5 sprechen

1. Zoek de vragen in de "Sprachmittel" in het Duits.

2. Schrijf daarna voor iedere vraag een eigen antwoord op (in het Duits)!
Ich finde...
Ich möchte.... (ook voor de antwoorden vind je voorbeelden op blz. 158)

klassikaal: Sprechen blz. 159 Ü 35

• 1e ronde: de docent stelt een vraag aan iedereen.
• 2e ronde = rondvraag
• Wie een vraag heeft beantwoord, stelt de volgende vraag!

persoonlijke voornaamwoorden (NL-D)

Ik

jij/U

hij

zij

het

wij

jullie

zij

• mij
• jou/U
• hem
• haar
• het
• ons
• jullie
• hen

ich

du

er

sie

es

wir

ihr

sie/Sie

• mich
• dich
• ihn
• sie
• es
• uns
• euch
• sie/Sie

korte herhaling

Evaluatie

Kun jij al een drankje in het Duits bestellen?

Ich möchte bitte ein/eine ...

Huiswerk: 

 voor volgende week woensdag 12 juni Luistertoets

Slay