2.2 + 2.4

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Welkom

Welkom! 

Ga zitten volgens de plattegrond en telefoons in de telefoontas!

Pak alvast je spullen op tafel (boek, rekenmachine, pen)

Wat gaan we doen deze les?

• Herhalingsquiz
• Uitleg paragraaf 2.2
• Maken opdrachten 2.2
• Uitleg paragraaf 2.4
• Maken opdrachten 2.2

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?

1. Goederen
2. Diensten
3. Geld
4. Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Consumeren is …

1. Een bedrag opzijleggen voor een latere grote aankoop
2. het kopen van goederen of diensten

Wat is produceren

1. Iets kopen
2. Iets gebruiken
3. Iets maken
4. Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften

Leerdoelen 2.2

• Je kunt de verschillen tussen betaalde en onbetaalde productie benoemen.
• Je kunt aangeven wat er nodig is voor productie.

• Je kunt de besparing uitrekenen bij eigen productie.

Onbetaalde productie. Dat is iets doen of maken zonder betaald te worden. 

Voorbeelden: eten koken, de was doen en je fiets repareren.

Onbetaalde productie

Om te produceren hebben we hulpmiddelen nodig:

• Gereedschap: Om te schilderen hebben
    we kwasten nodig.
• Arbeid: Iemand moet de handeling van het
    verven doen.
• Natuur: Om onbetaalde productie te doen
   is vaak ook een stukje natuur nodig,
   bijvoorbeeld water om kwasten schoon te
   maken of zonlicht om het te laten drogen.
  

Wat is er nodig om te produceren?

Productie uitbesteden

• Je moet ervoor betalen.
• Je hebt er vaak geen zin in.
• Je hebt er geen tijd voor.
• Je kan het zelf niet.
  

Productie thuis

• Het is goedkoper / gratis.
• Het is makkelijk.
  
• Je hebt wel tijd/zin om het
    te doen.

Zelf doen of uitbesteden?

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN

1.      A. Voor hun vrienden en voor henzelf

         B. Dit soort productie is onbetaald en gebeurt door producenten.

2.      A. Je kunt niet bakken of braden of snijden met je handen.
               (Meerdere antwoorden mogelijk)

         B. Arbeid

3.      A. regen – grondwater – waterzuivering – waterleidingnet – kraan
          B. Zonlicht, grond, regen

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN

4.      A. Het is goedkoper (Meerdere antwoorden mogelijk)

         B. Ze hebben geen tijd of geen zin om te koken
               (Meerdere antwoorden mogelijk).

5.      A. € 7,98 + € 2,79 + € 2,51 + € 0,82 = € 14,10

         B. € 15,50 + € 6 + € 12 + € 14 = € 47,50
               € 47,50 – € 14,10 = € 33,40

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 13 van paragraaf 2.2

Tijd: 25 minuten

zachtjes overleggen in tweetallen

      Klaar? 

Maak de rekentrainer van H2

Leerdoelen 2.4

• Je kunt benoemen wat er nodig is voor betaalde productie.
• Je kent de 3 productiefactoren en kunt bij elk voorbeelden noemen.

• Je kunt gegevens opzoeken en aflezen in een cirkeldiagram.

Betaalde productie: bij betaalde productie (produceren) hoort betaling. Bedrijven doen of maken iets tegen betaling.

3 productiefactoren:

Natuur

Arbeid

Kapitaal

Betaalde productie

Productiefactoren

Natuur

Arbeid

Kapitaal

Grond, grondstoffen, water en licht

Arbeid is altijd nodig. Zelfs machines moeten gecontroleerd worden

Gebouwen, machines, gereedschap en vervoer

Bedrijven investeren door het kopen van kapitaalgoederen. 

Extra kapitaalgoederen zijn nodig als een bedrijf meer wil produceren of andere producten wil maken.

Investeren

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN

1.      A. Voor hun vrienden en voor henzelf

         B. Dit soort productie is onbetaald en gebeurt door producenten.

2.      A. Je kunt niet bakken of braden of snijden met je handen.
               (Meerdere antwoorden mogelijk)

         B. Arbeid

3.      A. regen – grondwater – waterzuivering – waterleidingnet – kraan
          B. Zonlicht, grond, regen

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN

4.      A. Het is goedkoper (Meerdere antwoorden mogelijk)

         B. Ze hebben geen tijd of geen zin om te koken
               (Meerdere antwoorden mogelijk).

5.      A. € 7,98 + € 2,79 + € 2,51 + € 0,82 = € 14,10

         B. € 15,50 + € 6 + € 12 + € 14 = € 47,50
               € 47,50 – € 14,10 = € 33,40

Ga aan de slag!

Maak opdracht 6, 7, 9, 10, 11 en 12 van paragraaf 2.4

Zachtjes overleggen in tweetallen

Tijd: 25 minuten

      Klaar? 

Maak de rekentrainer van H2