Persoonlijk voornaamwoord met nadruk

Welke persoonlijke voornaamwoorden met nadruk gebruik je in het Frans?
1 / 12
suivant
Slide 1: Question ouverte
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Welke persoonlijke voornaamwoorden met nadruk gebruik je in het Frans?

Slide 1 - Question ouverte

Persoonlijk vnw met nadruk
je ---> moi
tu ---> toi
il ---> lui
elle ---> elle
nous ---> nous
vous ---> vous
ils ---> eux
elles ---> elles
je --->    moi
tu --->    toi
il --->      lui
elle --->   elle
nous ---> nous
vous --->  vous
ils --->       eux
elles --->   elles
PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD MET NADRUK

Slide 2 - Diapositive

Het persoonlijke voornaamwoord met
nadruk

Moi, j’ai faim.                                                         Ik heb honger.

Toi, tu as faim.                                                       jij hebt honger

Lui, il a faim.                                                            Hij heeft honger

Elle, elle a faim.                                                       Zij heeft honger

Nous, nous avons faim.                                       Wij hebben honger

Vous, vous avez faim.                                          jullie hebben honger

Eux, ils ont faim.                                                     zij hebben honger (vrl)

Elles, elles ont faim.                                              zij hebben honger (mnl)



 





Vous, vous avez faim.                                          u heeft honger



Eux, ils ont faim.                                                     zij hebben honger (vrl)



Elles, elles ont faim.                                              zij hebben honger (mnl)



 






En als antwoord op een vraag.

Slide 3 - Diapositive

Wanneer gebruik je pers.vnw. met nadruk?
A
Als je het onderwerp wilt benadrukken (begin of eind zin).
B
Als er geen werkwoord bij staat.
C
Na C'EST
D
Na een voorzetsel.

Slide 4 - Quiz

Hier wordt het pers.vnw. gebruikt om het onderwerp te benadrukken:
A
Tu aimes Yves, toi?
B
Ils vont au cinéma.
C
Je m'excuse.
D
Elles, eux, elles chantent.

Slide 5 - Quiz

Na een voorzetsel

Le cadeau est pour toi.

Je vais au concert avec eux. (met hen (jongens))

Je vais au concert avec elles. ( met hen(meisjes))

Demain je mange chez lui.


Slide 6 - Diapositive

Pers.vnw. na een voorzetsel

Voorzetsels:


  • à            =  aan in op naar
  • avec     = met
  • pour      = voor
  • sans      = zonder
  • dans     = in




chez      = bij

pour       = voor

après     = na

Slide 7 - Diapositive

Tu demandes un autographe pour ... (mij) ?
A
Toi
B
Me
C
Moi
D
Lui

Slide 8 - Quiz

Het persoonlijke voornaamwoord met nadruk
Ook na c’est

bijv. 

C' est moi = Ik ben het.

C' est vous= U bent het. / Jullie zijn het.

Slide 9 - Diapositive

Quelle phrase est correcte?
A
C'est Cali? Oui, c'est le.
B
C'est Cali? Oui, c'est eux.
C
C'est Cali? Oui, c'est lui.
D
C'est Cali? Oui, c'est elles.

Slide 10 - Quiz

Pers.vnw. na 'ET'

Ook na :  et 

Je m' appelle Pierre. Et toi?

Et lui qu' est-ce qu' il prend?



Slide 11 - Diapositive

FIN!

Slide 12 - Diapositive