Les 9

• Spaans
• Basisschool
• Middelbare school
• havo
• Groep 1

Mevrouw de Cuba

¿Qué vamos a hacer hoy?

Hoy es miércoles

• Bienvenida - 5 min
• Repaso - 15 min
• SER - 15 min
• Oefentoets - 20 min
• Leren - 15 min
• Blooket - 10 min

Doel:  Aan het eind van deze les: 

• weet ik wat ik moet leren voor de toets
• ken ik ser 
• heb ik kunnen oefenen met de oefentoets

¿Cómo te sientes?

Ik voel me = Me siento........

Triste              Mas o menos                   Contento                 Bravo                         

¡Bienvenidos a la clase de Español!

Hoy es _______, ____________ de__________

Proefwerk

Week 46 Hoofdstuk 1

volgende week

Proefwerk!

Thema 1. Presentarse

1. Jezelf kunnen voorstellen (schriftelijk)

Me llamo...

Tengo....años

Soy...Vivo en...

Me gusta, etc. Zoals je geoefend hebt in het boekje blz. 25

2. woordenschat Thema 1 presentarse weten om te kunnen schrijven en toepassen blz.79,80 en81. En zinnetjes van blz. 11.

3. Dialoog zoals blz 15

4.Persoonlijk voornaamwoorden weten in het Spaans blz.18

5. Het werkwoord ser kennen en kunnen toepassen blz.21+22

RepasoHerhaling

.

Hoe heet Spanje in het Spaans?

1. Espanje
2. Spania
3. España
4. Hispania

In hoeveel landen wordt er Spaans gesproken?

1. 15
2. 5
3. 12
4. 22

Me llamo...

Tengo ... años

Soy de ...

Vivo en ... 

Nombre (naam)

Edad

(leeftijd)

Nacionalidad (afkomst)

Dirección

(adres)

¿Qué tal?

Beantwoord in het Spaans
¿Eres español/española?

Welke vraag hoort bij:
No, no hablo holandés.

1. ¿Hablas español?
2. ¿Hablas holandés?
3. ¿Hablas inglés?

Welke vertaling hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?

nosotros

yo

él, ella, ud.

tú

vosotros

ellos, ellas, uds.

jullie

ik

wij

jij

zij/u mv

hij/zij/u

Luisa y yo

1. yo
2. ellas
3. nosotros
4. ella

Diego y Dora

1. vosotros
2. ellos
3. nosotros
4. ella

Diego y tú

1. vosotros
2. tú
3. nosotros
4. ellos

¿Qué número es?
Welk getal is dit?
Diez

1. 8
2. 12
3. 4
4. 10

¿Qué número es?
Welk getal is dit?
Catorce

1. 4
2. 16
3. 14
4. 17

¿Qué número es?
Welk getal is dit?
Ocho

1. 8
2. 3
3. 13
4. 19

¡Números!

36

1. treinta y seis
2. sesenta y tres
3. trescientos seis
4. seiscientos tres

¡Números!

23

1. Veinte y tres
2. Veintitres
3. Veinte y cinco
4. Veinticinco

Ik begrijp het niet.

Hoe zeg je in het Spaans?

Kan ik naar het toilet?

Wat betekent?

Een blad a.u.b

No lo entiendo.

Una hoja por favor

¿Puedo ir al baño?

¿Cómo se dice en español?

¿Qué significa?

Portátiles cerrados

Het werkwoord SER

Wat betekent ser ?

Hoe vervoeg je ser ?

Wanneer/hoe kun je ser gebruiken?

Ser

- Ser = zijn: kenmerken, beroepen, identiteit, nationaliteit...

- Ser de = komen uit

Ser

     Ser = zijn    Onregelmatige werkwoord                   

ik ben

Jij bent

hij/zij/ het is/ u bent

Wij zijn

Jullie zijn

Zij zijn

Yo

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Soy

Eres

Es

Somos

Sois

Son

Spaans= geen persoonlijke voornaamwoord. staat al in de vervoeging!

Ser

Hoe ging deze vervoeging ook alweer?

het onderwerp van de zin	ser zijn
yo (ik)
tú (jij)
él/ella (hij/zij)

yo

tú

él, ella, usted

 nosotros

vosotros

ellos, ustedes

soy

 eres

 es

 somos

sois

son

(Yo) _____ francesa

1. eres
2. es
3. soy
4. sos

Mi madre ____ graciosa

1. soy
2. es
3. somos
4. son

Mi hermano ______ inteligente

1. es
2. soy
3. eres
4. son

Mis amigos John y Lewis
_____ italianos

1. soy
2. sois
3. eres
4. son

Chicos, ¿vosotros ____ españoles?

1. son
2. somos
3. sois
4. eres

¡Hola! yo __________ Francis. 

Juan vive en España.
Él ___________ español. 

Ana y Carlos _______________ amigos. 

¿De dónde ___________ tú?

Nosotros _____ de Barcelona.

soy

es

son

eres

somos

Ser

wat/wie	Soy Maria / Mi padre es profesor
hoe/karakter (permanente eigenschappen)	Juan ES inteligente y alto

Hacer: blz 22 opdracht van ser

Blz 23 opdracht 11a en 11b

Nakijken opdr 10

1. Nosotros somos de Holanda.
2. ¿Quién es usted?
3. Los estudiantes son inteligentes.
4. Juan es generoso.
5. Tú eres simpático.
6. Yo soy médico.
7. Vosotros sois estudiantes.
8. Paco y José son españoles.
9. El coche es mío.
10. Las sandalias son de Ricardo.

11a

1. eres

2. soy

3. es

4. es

5. somos

11b. 

1. sois

2. somos

3. son

4. eres

5. sois

Oefentoets 

klaar? Ga leren

Estudiar = Leren

Thema 1. Presentarse

1. Jezelf kunnen voorstellen (schriftelijk)

Me llamo...

Tengo....años

Soy...Vivo en...

Me gusta, etc. Zoals je geoefend hebt in het boekje blz. 25

2. woordenschat Thema 1 presentarse weten om te kunnen schrijven en toepassen blz.79,80 en81. En zinnetjes van blz. 11.

3. Dialoog zoals blz 15

4.Persoonlijk voornaamwoorden weten in het Spaans blz.18

5. Het werkwoord ser kennen en kunnen toepassen blz.21+22

Blooket

Ga naar: Blooket.com/play

FIN DE LA CLASE