2022- tekst 4

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

2022-II 4: Praat een beetje Nederlands met me

Vraag 33 

Tekst 4 begint met een anekdote.

Met welke woorden kan de toon van deze anekdote het best worden

getypeerd?

33. Met welke woorden kan de toon van deze anekdote het best worden
getypeerd?

1. bezorgd en verwonderd
2. boos en verontrust
3. geërgerd en gekwetst
4. verbaasd en geïrriteerd

Vraag 34

Met welke zin kun je alinea 6 het beste samenvatten? 

34. Met welke zin kun je alinea 6 het beste samenvatten?

1. Klanten zijn blij met Nederlandstalig personeel.
2. Ondervraagden uiten frustratie over horecapersoneel.
3. Onderzoek bevestigt het gevoel van ergernis onder Nederlanders.
4. Peiling geeft een redelijk beeld van de stemming onder Nederlanders.

Vraag 35

Welk kopje past het best bij alinea 7?

35. Welk kopje past het best bij alinea 7?

1. Noodzaak voor invulling vacatures horeca
2. Randstad bedolven onder toeristen
3. Redenen voor inzet Engelssprekend personeel
4. Toestroom van studenten en expats

Vraag 36

Welke twee kanten heeft deze medaille?

Vraag 36 

• Sommige mensen vinden het niet fijn om in het Engels aangesproken te worden (1 punt)

• Andere mensen vinden het (wel) fijn om in het Engels aangesproken te worden (1 punt) 

 Beoordeel de spelling. 

Vraag 37

In tekst 4 maakt de auteur gebruik van zowel feitelijke als waarderende uitspraken.

Geef van de onderstaande zeven uitspraken aan of de auteur ze feitelijk of waarderend inzet. 

1. “Ik vraag of ik ook iets mag bestellen.”

1. feitelijk
2. waarderend

2. “Maar hoe moeilijk is het om als je in een lunchcafé werkt, jezelf een paar woorden en zinnetjes aan te leren waarmee je je Nederlandse klandizie kunt benaderen en verstaan?”

1. feitelijk
2. waarderend

3. “Een vreemde kijk op hospitality.”

1. feitelijk
2. waarderend

4. “Het AD ging in Den Haag op onderzoek uit: 73 procent van de ondervraagden vond het niet fijn in winkel of horeca te worden aangesproken in het Engels.”

1. feitelijk
2. waarderend

5. “Ik mag blij zijn dat ik nog bij iemand iets kán bestellen.”

1. feitelijk
2. waarderend

6. “Inmiddels bestaat in de Randstad volgens INretail een deel van het winkelpersoneel uit jonge, buitenlandse medewerkers, vaak studenten”

1. feitelijk
2. waarderend

7. “Centraal staat voor hem klantvriendelijkheid; die moet de norm zijn en blijven.”

1. feitelijk
2. waarderend

Vraag 37 

1 feitelijk

2 waarderend

3 waarderend

4 feitelijk

5 waarderend

6 feitelijk

7 feitelijk 

Vraag 37

indien zeven antwoorden juist: 3 punten

indien zes antwoorden juist:  2 punten

indien vijf antwoorden juist: 1 punt

indien minder dan vijf antwoorden juist: 0 punten

Vraag 38

Tekst 4

1 adviseert buitenlandse werknemers en werkgevers om Nederlands te spreken in Nederlandse horeca en winkels.

2 laat de lezer nadenken over het gebruik van Engels in Nederlandse horeca en winkels.

3 laat de lezer zien dat de Nederlandse taal cruciaal is voor gastvrijheid in Nederlandse horeca en winkels.

4 wil de lezer ervan overtuigen dat het spreken van Engels in Nederlandse horeca en winkels onvermijdelijk is.

5 schetst een beeld van ervaringen met Engelssprekend personeel in Nederlandse horeca en winkels.

6 stelt vragen over het belang van het Engels in Nederlandse horeca en winkels. 

Vraag 38

Tekst 4

1 adviseert buitenlandse werknemers en werkgevers om Nederlands te spreken in Nederlandse horeca en winkels.

2 laat de lezer nadenken over het gebruik van Engels in Nederlandse horeca en winkels.

3 laat de lezer zien dat de Nederlandse taal cruciaal is voor gastvrijheid in Nederlandse horeca en winkels.

4 wil de lezer ervan overtuigen dat het spreken van Engels in Nederlandse horeca en winkels onvermijdelijk is.

5 schetst een beeld van ervaringen met Engelssprekend personeel in Nederlandse horeca en winkels.

6 stelt vragen over het belang van het Engels in Nederlandse horeca en winkels. 

Vraag 38

1

2

5

indien drie antwoorden juist: 2 punten

indien twee antwoorden juist: 1 punt

indien minder dan twee antwoorden juist: 0 punten