Sterke werkwoorden

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Weet je nog?
Zwakke werkwoorden
blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.

Sterke werkwoorden 
hebben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen.
bijv: ik loop-ik heb gelopen

Slide 2 - Diapositive

Voltooide tijd
Ik hebt geleerd. Jij hebt gelezen. Wij zijn verhuisd.

Zwakke werkwoorden krijgen +d of +t, volgens 't kofschip X
wonen - woonde - gewoond
pakken - pakte - gepakt


Slide 3 - Diapositive

Voltooide tijd
Ik hebt geleerd. Jij hebt gelezen. Wij zijn verhuisd.



Nieuwe informatie:
Een sterk werkwoord in de voltooide tijd kan eindigen op -en.

Slide 4 - Diapositive

Welke sterke ww
ken je?

Slide 5 - Carte mentale

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 6 - Quiz

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
schrijvenn
Kijken
Voetballen
maken

Slide 7 - Question de remorquage

Kies het sterke werkwoord
A
ik lees
B
ik speel
C
ik speelde
D
ik las

Slide 8 - Quiz

Kies het zwakke werkwoord
A
Wij slapen
B
Wij sliepen
C
Wij pakken
D
Wij pakten

Slide 9 - Quiz

We gaan oefenen op de sterke werkwoorden

Slide 10 - Diapositive

lopen

Wij zijn naar de bakker .....
A
geliept
B
gelopen
C
geloopt
D
geverlopen

Slide 11 - Quiz

roepen

De jongens hebben hun vriend .....
A
geroept
B
geroepen

Slide 12 - Quiz

slapen

Zij heeft de hele nacht niet ....
A
geslapen
B
sliepen
C
geslaapen
D
gesliept

Slide 13 - Quiz

schrijven

Zij heeft een hele tekst ....
A
geschrijven
B
geschreven

Slide 14 - Quiz

eten
Ik heb ..... .
A
gegeten
B
geeten

Slide 15 - Quiz

kijken

Hij heeft een film ...
A
gekijken
B
gekijkt
C
gekeken

Slide 16 - Quiz

drinken

Het kind heeft veel ...
A
gedrinkt
B
gedrinken
C
gedronken
D
gedronkt

Slide 17 - Quiz

krijgen

De oude vrouw heeft gisteren veel geld ....
A
gekrijgt
B
gekregen
C
gekrijgen
D
gekrijgd

Slide 18 - Quiz

lachen

Er werd veel ....
A
gelacht
B
gelachen
C
gelachd
D
geworpen

Slide 19 - Quiz