NN 1 - Grammatica 9zd - Lijdend voorwerp en Meewerkend voorwerp

NN 1 - Grammatica 9zd - lesdoelen

Je herhaalt wat het lijdend voorwerp is.

 Je leert wat een meewerkend voorwerp is.




1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

NN 1 - Grammatica 9zd - lesdoelen

Je herhaalt wat het lijdend voorwerp is.

 Je leert wat een meewerkend voorwerp is.




Slide 1 - Diapositive

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan 
| heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.


Slide 2 - Diapositive

Lijdend voorwerp [lv]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Lijdend voorwerp [lv]

Slide 3 - Diapositive


Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden in een zin?
A
Stel de vraag Wat/Wie + wg + ow?
B
onderwerp en lidwoord veranderen
C
Het is altijd een mens of dier
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 4 - Quiz

Het lijdend voorwerp vinden: 
Jan | heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

0. Pv vinden: heeft (had)
1. Onderwerp vindenJan
2. Werkwoordelijk gezegde vinden: heeft geleend

3. Stel de vraag Wie/Wat + wg + ow:
Wat heeft Jan Pim vorige week geleend? > z'n boek


Slide 5 - Diapositive


Wat is het lijdend voorwerp?

De kinderen gaan vanmiddag een taart bakken.
A
De kinderen
B
een taart
C
vanmiddag
D
gaan + bakken

Slide 6 - Quiz


Wat is het lijdend voorwerp?

Zij hebben de toets heel goed gemaakt.
A
de toets
B
heel goed
C
Zij
D
hebben + gemaakt

Slide 7 - Quiz


Wat is het lijdend voorwerp?

Jamie had snel de boterham van Anne opgegeten.
A
Jamie
B
Anne
C
de boterham
D
de boterham van Anne

Slide 8 - Quiz

Meewerkend voorwerp [mv]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Meewerkend voorwerp [mv]

Slide 9 - Diapositive


Hoe kun je het meewerkend voorwerp vinden in een zin?
A
Aan/Voor + onderwerp + persoonsvorm
B
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
C
Het is altijd een mens of dier
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 10 - Quiz

Het meewerkend voorwerp vinden: 
Jan | heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.
0. Pv vinden: heeft (had)
1. Onderwerp vindenJan
2. Werkwoordelijk gezegde vinden: heeft geleend
3. Lijdend voorwerp vinden: z'n boek

4. Stel de vraag Aan/Voor wie + wg + ow + lv:
Aan wie heeft Jan vorige week z'n boek geleend? > Pim


Slide 11 - Diapositive


Wat is het meewerkend voorwerp?

Je mag niemand het geheim vertellen.
A
Je
B
het geheim
C
mag + vertellen
D
niemand

Slide 12 - Quiz


Wat is het meewerkend voorwerp?

De kleuters maakten een tekening voor hun oma.
A
hun oma
B
een tekening
C
de kleuters
D
maakten

Slide 13 - Quiz


Wat is het meewerkend voorwerp?

Elke dag geef ik of mijn zusje de kat eten.
A
mijn zusje
B
ik
C
eten
D
de kat

Slide 14 - Quiz

Jullie
hebben
hem
de weg
gevraagd.
lv
pv
mv
ow

Slide 15 - Question de remorquage

Aan de slag!

Maak: opdracht 2 & 3  (blz. 220)

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 2 - blz. 149
Julius schreef lange liefdesbrieven aan Ellen tijdens de kerstvakantie. [lv] =
A
de kerstvakantie
B
lange liefdesbrieven
C
Julius
D
Ellen

Slide 17 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
De presentator kondigde het publiek op hilarische wijze de quiz aan. [wg] =
A
kondigde + aan
B
op hilarische wijze
C
het publiek
D
de presentator

Slide 18 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
Met zijn griezelige masker liet Pieter Mees enorm schrikken. [ow] =
A
Mees
B
Pieter
C
liet + schrikken
D
zijn griezelige masker

Slide 19 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149

De recensies beloven de bioscoopgangers een ontroerende film. [mv] =
A
De recensies
B
een ontroerende film
C
de bioscoopgangers
D
beloven

Slide 20 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
Op de kermis worden de kinderen een hele middag vermaakt. [pv] =
A
worden
B
de kinderen
C
de kermis
D
worden + vermaakt

Slide 21 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
De winkelier stond voor zijn toonbank een verkoopgesprek te voeren. [wg] =
A
stond
B
stond + te + voeren
C
stond + voeren
D
stond + voor + voeren

Slide 22 - Quiz

Hoe vind je deze zinsdelen?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Wat/Wie + wg + ow?
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
Wie/Wat + pv?

Slide 23 - Question de remorquage

Lesdoelen
Je weet weer wat een lijdend voorwerp is.


 Je weet wat een meewerkend voorwerp is.
-

Slide 24 - Diapositive


Ik weet wat een lijdend voorwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Ik weet wat een meewerkend voorwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 27 - Question ouverte

Oefenen
Kijk of je alles goed geleerd hebt:

Maak opdracht 1 (blz. 148-149)
en controleer jezelf online!
-

Slide 28 - Diapositive