grammatica 3 bijv.naamw., zww en hww

Programma
Klassenpost!
1) Vragen?/bespreken huiswerk
2) Opdrachten met LessonUp
3) Uitleg hww en zww
4) Opdrachten
5) huiswerk
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programma
Klassenpost!
1) Vragen?/bespreken huiswerk
2) Opdrachten met LessonUp
3) Uitleg hww en zww
4) Opdrachten
5) huiswerk

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel:
Je kent het bijvoeglijk naamwoord en je kent het onderscheid tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord!

Ook ken je het zelfstandig naamwoord, bepaald en onbepaald lidwoord!

Slide 2 - Diapositive

Vragen over het huiswerk?
Pak je boek erbij op blz. 61.
We bespreken opdracht 4 d.m.v. een spelletje!
De docent verdeelt per zin de rollen in de klas en voor de leerlingen thuis is het zelfstandig naamwoord een duimpje, het bepaald lidwoord een hartje, het onbepaald lidwoord applaus en het bijvoeglijk naamwoord een smiley! 

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:

De gelukkige jongen heeft zijn gouden ketting teruggevonden in de oude koelkast.
A
gelukkige, gouden
B
jongen, ketting, koelkast
C
gelukkige, gouden, oude
D
gouden

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:

De Zeeuwen zijn boos, omdat de Nederlandse mariniers niet gaan verhuizen.
A
Zeeuwen, Nederlandse
B
boos, Nederlandse
C
Zeeuwen, mariniers
D
zijn, verhuizen

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin:

De teleurgestelde leerlingen balen van de uitgestelde reis naar Engeland.
A
teleurgestelde, uitgestelde
B
leerlingen, reis, Engeland
C
teleurgestelde, balen, uitgestelde
D
teleurgestelde leerlingen, uitgestelde reis

Slide 6 - Quiz

'Monica, Utrecht en Rembrandt' zijn:
A
zelfstandige naamwoorden (eigennaam)
B
Bijvoeglijke naamwoorden
C
Zelfstandige naamwoorden (maar geen eigennaam)
D
Bijvoeglijke naamwoorden (eigennaam)

Slide 7 - Quiz

'Het' is in deze zin:

Het is een gelukkig toeval!
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 8 - Quiz

'Een' is in deze zin:

Een van de leerlingen doet mee met de wiskundeolympiade.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 9 - Quiz

zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp in de zin doet, bijvoorbeeld fietsen, bouwen, slapen, lezen enz.
Als er maar een werkwoord (de persoonsvorm) in de zin staat, dan is dat een zelfstandig werkwoord (zww).

Slide 10 - Diapositive

hulpwerkwoord
Als er naast de persoonsvorm meerdere werkwoorden in de zin staan, dan heb je ook te maken met hulpwerkwoorden. Ze helpen om het gezegde te maken. Dit zijn werkwoorden als 'hebben, zijn, kunnen, mogen, zullen enz.'
Deze werkwoorden geven minder informatie dan het zww. 
Voorbeeld: Je zou mij kunnen helpen.

Slide 11 - Diapositive

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
  1. Morgen gaan we dansen op een feest.
  2. We maken een moeilijke opdracht.
  3. Kunnen jullie mij helpen?
  4. Ik schilder graag met olieverf.
  5. Dat hebben jullie prachtig gedaan.
  6. Zouden wij ook mogen komen?

Slide 12 - Diapositive

Wat is het hulpwerkwoord:

Ik ga elke middag fietsen.
A
ga
B
fietsen
C
weet niet

Slide 13 - Quiz

Wat is het zelfstandig werkwoord:

Wij zouden graag naar Brussel willen reizen.
A
zouden
B
willen
C
reizen
D
weet niet

Slide 14 - Quiz

Wat is het zelfstandig werkwoord:

Ik help jou natuurlijk graag!
A
help
B
graag
C
weet niet

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de hulpwerkwoorden:

Ik had graag gaan schaatsen.
A
had, gaan
B
had, gaan, schaatsen
C
schaatsen
D
weet niet

Slide 16 - Quiz

Maken/Huiswerk
Maak de startopdracht en opdracht 1 t/m 3  van de digitale opdrachten van grammatica H3 woordsoorten (zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden) 

Het huiswerk is voor donderdag (morgen krijgt de tweede groep het dictee voor het dyslexieonderzoek en moet je je flyer inleveren).

Slide 17 - Diapositive