Meer dan lezen §4-6
1 / 35
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Om het onderwerp van een tekst te vinden, lees je de tekst:
A
globaal
B
intensief
C
oriënterend
D
kritisch
Slide 4 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Een samenvatting in één zin
B
De hoofdvraag van de tekst
C
Een opsomming van hoofd- en bijzaken
D
Het antwoord op de hoofdvraag
Slide 5 - Quiz
Welk signaalwoord hoort NIET bij een opsommend verband?
A
dan
B
niet alleen....maar ook
C
verder
D
daarbij
Slide 6 - Quiz
Welk signaalwoord hoort NIET bij een chronologisch verband?
A
In 2017
B
ten eerste
C
intussen
D
vroeger
Slide 7 - Quiz
Wat betekent een Toelichtend verband?
A
Er wordt een voorbeeld gegeven.
B
Er wordt extra informatie gegeven.
C
Er wordt een uitleg gegeven.
D
Er wordt een illustratie getoond.
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord geeft een REDEN aan?
A
daardoor
B
want
C
dankzij
D
en
Slide 9 - Quiz
Welk signaalwoord geeft een OORZAAK aan?
A
als gevolg van
B
bijvoorbeeld
C
hoewel
D
dat komt door
Slide 10 - Quiz
Welke signaalwoorden geven een CONCLUSIE aan?
A
denk aan
B
dat komt door
C
dat houdt in
D
aan de andere kant
Slide 11 - Quiz
Waaraan kun je zien voor welk publiek de tekst geschreven is?
A
het onderwerp
B
de bron
C
de lay-out
D
het taalgebruik
Slide 12 - Quiz
Hoe noem je de verschillende aspecten van een onderwerp in het middenstuk?
Slide 13 - Question ouverte
Een kernzin is:
A
de belangrijkste zin van de tekst
B
een zin met de hoofdgedachte
C
de toelichting op de hoofdzaak
D
hoofdzaak van een alinea
Slide 14 - Quiz
Welk tekstverband hoor er bij het woord HOEWEL?
Slide 15 - Question ouverte
Welke zin is een mening?
A
De leerlingen zijn bevorderd naar klas 3.
B
De leerlingen leveren hun schoolboeken in.
C
De leerlingen zijn blij dat ze over zijn.
D
Ik vind het fijn dat ze over zijn naar klas 3.
Slide 16 - Quiz
Noem een ander woord voor mening.
Slide 17 - Question ouverte
Welk signaalwoord geeft een VOORWAARDE aan?
A
tenzij
B
zoals
C
want
D
doordat
