2HVa Gram. WS bijwoord, HZ + BZ

Welkom 2HV
Leg al je spullen vast op tafel.
Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom 2HV
Leg al je spullen vast op tafel.
Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

een uitdrukking
Ik weet echt niet wie de laatste donut heeft opgegeten! 
Mijn naam is ....!

Welk woord moet op de puntjes staan?

Slide 2 - Diapositive

een uitdrukking
Ik weet echt niet wie de laatste donut heeft opgegeten! Mijn naam is Haas!

Betekenis: ik weet van niets, ik heb er niets mee te maken


Slide 3 - Diapositive

weetje: Mijn naam is Haas
Dit zinnetjes is echt één keer gezegd, in 1855. De man die dit zei, was een Duitser met de naam Hase. Hij was bang veroordeeld te worden voor een misdaad die een ander had gepleegd. 
Toen hij voor de rechter moest komen zei hij: 'Mijn naam is Hase!' En hij zei er direct achteraan: 'Ik weet van niets!'

Slide 4 - Diapositive

Tot welke woordsoorten behoren de vier woorden van deze zin:
Mijn naam is Haas?

Slide 5 - Question ouverte

planning van deze les
  • voorlezen
  • herhaling theorie ws
  • uitleg bijwoord, hoofdzin/bijzin
  • maken/nakijken opdrachten

Slide 6 - Diapositive

lesdoel

  • je weet wat een bijwoord is en kunt dat uit een zin halen
  • je weet het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin
  • je hebt geoefend met de woordsoorten die je moet weten


Slide 7 - Diapositive

Kijkvraag bij het bijwoord
Wanneer is een woord een bijwoord?
er zijn drie antwoorden!

Slide 8 - Diapositive

het bijwoord

Slide 9 - Diapositive

Dus...wanneer is een woord een bijwoord?

1. als een woord aangeeft wanneer, waar en hoe iets gebeurt. 
2. als een woord iets zegt over een niet-zelfstandig naamwoord (bn!, ww of ander bw).
3. als een woord een onverbogen deel van een scheidbaar werkwoord is (nakijken > ik kijk na).

Slide 10 - Diapositive

Twee vragen
1. Wanneer is een zin een zin?
Als er een werkwoord in de zin staat.
2. Wat is het verschil tussen een hoofd-, en bijzin?
Lees de uitleg in de werkboekje.

Slide 11 - Diapositive

In woorden/uitleg: wat is het verschil tussen een HZ + BZ?

Slide 12 - Question ouverte

Omdat iedereen zijn spullen op internet koopt, staan de winkels in het centrum leeg.

wat is de zinstructuur?
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
BZ+BZ

Slide 13 - Quiz

Technisch: wat is het verschil tussen
een HZ + BZ?

Slide 14 - Question ouverte

aan de slag
Lekker veel oefenen: maak de opdrachten in je werkboekje. Als je het nog niet helemaal beheerst én als je het wél beheerst (maak dan slechts twee opdrachten per onderdeel).

De antwoorden staan op Teams.

Slide 15 - Diapositive

lesdoel

Wat neem jij mee van deze les?  
(figuurlijk taalgebruik)

Slide 16 - Diapositive

Bedankt en tot de volgende les

Slide 17 - Diapositive