Ruilen over de Tijd Oefenvragen

Ruilen over de Tijd
Oefenvragen
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
economieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Ruilen over de Tijd
Oefenvragen

Slide 1 - Diapositive

In welke levensfase heb je profijt van de overheid en ben je dus netto ontvanger?
Gepensioneerde
Oudere volwassenen
Jong volwassene
Student
Tiener/Scholier
Kind

Slide 2 - Question de remorquage

Twee beweringen over sparen en lenen
I. Alleen rente is een voorbeeld van ruilen over de tijd.
II. Hogere rente bevordert sparen en lenen.

~Welke bewering(en) is/zijn juist
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 3 - Quiz

Twee beweringen over koopkracht:
I. Als het inkomen stijgt, stijgt altijd de koopkracht
II. Als het prijsniveau daalt, stijgt de koopkracht van € 100,-

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 4 - Quiz

Voorraadgrootheid
Stroomgrootheid
Eigen huis
Spaartegoed
Waarde van je auto
Maandelijkse studielening
Rente kosten
Loon inkomen

Slide 5 - Question de remorquage

Bereken de koopkracht als het inkomen stijgt met 3% en het prijsniveau met 5% stijgt

Slide 6 - Question ouverte

Miriam zet 5 jaar lang aan het begin van ieder kalenderjaar € 750 op de bank.
Het rentepercentage is 0,4% per jaar tot een bedrag van € 3.000.

Hoeveel rente krijgt Miriam na 2 jaar op haar rekening? Rond je getal af op 2 decimalen nauwkeurig.

Slide 7 - Question ouverte

De inflatie komt naar verwachting gemiddeld uit op 1,3% per jaar. De reële
rente is daarom lager dan het nominale rentepercentage (0,5%).

Bereken het reële rentepercentage op twee decimalen nauwkeurig

Slide 8 - Question ouverte

Studeren is een vorm van ..1... Door te gaan ... 2 ... , investeer je in je studie. Je investeert hiermee in jouw ... 3 ... en daardoor vergroot jij je .... 4 .... n de toekomst en kun je jouw schuld weer terugbetalen

Welk woorden moeten er ingevuld worden 1, 2, 3, en 4

Slide 9 - Question ouverte

Het vermogen van een pensioenfonds is een (1) ... en maakt deel uit van de
(2) … van het pensioenfonds.

Maak een economisch juiste zin en kies uit:

A
(1) stroomgrootheid / (2) balans
B
(1) voorraadgrootheid / (2) balans
C
(1) voorraadgrootheid / (2) resultatenrekening
D
(1) Stroomgrootheid / (2) resultatenrekening

Slide 10 - Quiz

Gegevens van een land (in miljarden euro's) over 2015:

- Totale overheidsuitgaven: 134
- Totale overheidsontvangsten: 122
- Aflossingen staatsschuld: 15

Wat gebeurt er met de staatsschuld van het land?
A
Staatsschuld neemt af met 3 miljard
B
Staatsschuld neemt toe met 3 miljard
C
Staatsschuld neemt toe met 12 miljard
D
Staatsschuld neemt toe met 27 miljard

Slide 11 - Quiz

Twee beweringen over het stabiliteitspact:

I. De staatsschuld en het overheidstekort zijn stroomgrootheden.
II. Aflossingen op de staatsschuld zijn een voorbeeld van een voorraadgrootheid

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 12 - Quiz

Twee beweringen over waardevast/welvaartsvast

I. Een welvaartsvaste uitkering betekent behoud van koopkracht
II. Een welvaartsvaste uitkering stijgt altijd meer dan de waardevaste uitkering.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 13 - Quiz