Hoofdstuk 13

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 13

Slide 2 - Diapositive

Vandaag 2 paragraven en inzage toets, maandag andere 2 paragraven plus opgaves maken

Slide 3 - Diapositive

Macro-economie

Slide 4 - Diapositive

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt kun je indelen in de volgende productiefactoren:
Kapitaal > rente, huur
Arbeid > loon
Natuur > huur, pacht
Ondernemerschap > winst

Slide 5 - Diapositive

Toegevoegde waarde = €0,55
Toegevoegde waarde = €0,20
Toegevoegde waarde = €0,25
Toegevoegde waarde = €0,65
Toegevoegde waarde

Slide 6 - Diapositive

Het meten van de productie
Bruto toegevoegde waarde =
Omzet - inkoopwaarden - diensten van derden

Netto toegevoegde waarde =
Bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen
(afschrijvingen zijn hetzelfde als vervangingsinvesteringen)

Netto toegevoegde waarde = Inkomen (vergoeding productiefactoren)

Slide 7 - Diapositive

BBP berekenen (let op bruto dus met afschrijvingen erbij)

Slide 8 - Diapositive

Toegevoegde waarde overheid
Omdat we van de overheid niet de toegevoegde waarde kunnen berekenen zoals van een bedrijf, wordt voor de toegevoegde waarde van de overheid de ambtenarensalarissen gebruikt als maatstaf.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

macro economische identiteiten
1e identiteit: Y = C + B  + S
2e identiteit: Y = C + I + O + E - M
3e identiteit: (S-I) + (B-O) = (E-M)
saldo particuliere sector + saldo overheid = saldo buitenland
= nationaal spaarsaldo
nationaal spaaroverschot: E >M
nationaal spaartekort: E <M

Slide 11 - Diapositive

Derde identiteit

Slide 12 - Diapositive

Toets inzien

Slide 13 - Diapositive

Hoofdstuk 13 deel 2
Vragen deel 1?

Slide 14 - Diapositive

Wat is economische groei?

Slide 15 - Diapositive

Economische groei
Economische groei 
= de hoeveelheid van geproduceerde goederen en diensten stijgt. 

Reële waarde: dus gecorrigeerd op inflatie

Productie goederen/diensten per hoofd van de bevolking

Slide 16 - Diapositive

Invloed op economische groei
  • Omvang wordt bepaald door: de hoeveelheid arbeid, de hoeveelheid kapitaal en de totale factorproductiviteit.
  • Hoeveelheid arbeid= potentieel aantal werkenden = beroepsbevolking.
  • Hoeveelheid kapitaal = alle kapitaalgoederen (incl land)
  • Totale factorproductiviteit= TFP

Slide 17 - Diapositive

TFP (totale factorproductiviteit) 
Natuurlijk kapitaal
Geografische ligging (infrastructuur)
Maatschappelijke factoren
Politieke stabiliteit
Goede instituties: zaken die de omgang tussen mensen in een maatschappij structuur geven.
Informele instituties: normen en waarden, cultuur, geloof en vertrouwen.
Formeel instituties: rechtstaat, eigendomsrechten en de overheid. 

Slide 18 - Diapositive

TFP (totale factorproductiviteit) 
Economisch kapitaal
Kapitaalgoederenvoorraad
Innovaties, onderzoek en ontwikkeling en infrastructuur. 
Menselijk kapitaal
Scholing --> nieuwe innovaties bedenken of met nieuwe technieken omgaan.  

Slide 19 - Diapositive

Productiefunctie
Y* = A (K, L)                         A, K en L zijn positieve getallen.
Y* = omvang potentiële productie/bbp
L = hoeveelheid arbeid (labour)
K = hoeveelheid kapitaal
A = Factorproductiviteit

Arbeidsproductiviteit              Y*/L
Kapitaalproductiviteit            Y*/K

Slide 20 - Diapositive

Afnemende meer opbrengsten

Extra productie die ontstaat als gevolg van het inzetten van één extra eenheid van de variabele productiefactor (arbeid of kapitaal) bij een gelijkblijvende omvang van de andere productiefactor kapitaal of arbeid). 


Bijvoorbeeld Pizzakoeriers bezorgen op gewone fietsen. Elektrische fietsen worden ingezet --> eerste fiets voor de bezorgingen die het verste weg zijn. --> de tweede fiets levert al minder tijdwinst op dan de eerste fiets enzovoort. 

Slide 21 - Diapositive

Afnemende meeropbrengsten
van arbeid bij een vaste hoeveelheid kapitaal. 

Bijvoorbeeld als mensen worden aangenomen. De eerste persoon krijgt een opdracht wat het meeste oplevert voor het bedrijf (bijvoorbeeld meeste leveringen in een gebied in de stad). 

Slide 22 - Diapositive

Structuurbeleid/Groeibevorderend beleid
Potentiële bbp verhogen met beleid van de overheid
  • Ook werkelijke bbp kan groeien en de welvaart kan toenemen. 
  • Hoeveelheden arbeid en kapitaal vergroten of de factorproductiviteit. 
  • Hoe hoeveelheid arbeid verhogen?
  • Hoe hoeveelheid kapitaal verhogen?

Slide 23 - Diapositive

Welvaart in enge zin en ruime zin
Welvaart in enge zin:
Welvaart uitgedrukt in geld of in koopkracht (hoeveel kan je kopen met je geld).

Welvaart in ruime zin (in brede zin):
Welvaart uitgedrukt in veel meer dan
alleen geld

Welzijn: 
Hoe goed gaat het met je? Dus lichamelijk,
geestelijk,  etc.

Slide 24 - Diapositive

Informele economie
Zwarte economie / zwart werk 
  • Diensten afnemen 'zonder bon' (=zonder BTW)
  • Illigale goederen/diensten

Vrijwilligerswerk
  • Bijvoorbeeld: goede doelen, (sport)verenigingen, buurtprojecten




Slide 25 - Diapositive

Alternatieven BBP:
  1. Het groene bbp
  2. HDI (Human Development Index
  3. VN-geluksindex 

Slide 26 - Diapositive

samen maken
13.31

Slide 27 - Diapositive

maken in de les/huiswerk
13.26 t/m 13.30

Slide 28 - Diapositive