3 en 4 - RTTI

• Economie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Herhaling

Hoofdstuk 3 en 4

   

Hoofdstuk 3

1) Je kunt enkelvoudige en samengestelde rente berekenen.

2) Je kunt toelichten wat er bij de start van een onderneming komt kijken.

Hoe heet dit schema?

1. Organigram
2. Bedrijfsschema
3. Leidingschema
4. Arbeidsverdeling

Je kunt de vier ondernemingsvormen met hun kenmerken opsommen.

Nog niet

Redelijk

Kom maar op met die vragen

Het verschil tussen een zzp'er en iemand met een eenmanszaak is ...

1. ... dat een zzp'er personeel kan hebben en een eenmanszaak niet
2. ... dat een eenmanszaak personeel kan hebben en een zzp'er niet

Het verschil tussen een NV en een BV is

1. dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
2. dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
3. dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
4. dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Besloten Vennootschap

Naamloze Vennootschap

Eenmanszaak

Vennootschap onder firma

Stichting

Zelfstandige Zonder Personeel

Onderneming met één of meerdere eigenaren als aandeelhouder. Deze aandelen zijn niet voor iedereen te koop.

Een onderneming met één of meerdere eigenaren. Bij deze ondernemingsvorm is er geen sprake van aandelen.

Onderneming waarvan één persoon de eigenaar is én personeel in dienst kan hebben. De eigenaar is privé-aansprakelijk voor schulden.

Dit bedrijf heeft aandeelhouders. Deze aandeelhouders zijn (meestal) onbekend en veranderen dagelijks

Iemand die voor zichzelf werkt. Heeft geen personeel in dient en heeft meestal een eenmanszaak.

Streeft niet naar winst, maar wil een doel behalen.

Rob en Ineke hebben samen een slagerij. Het winkelcentrum waarin zij hun bedrijf hebben, besluit om een nieuwe supermarkt met slagerij in het winkelcentrum toe te laten. Hierdoor gaan de inkomsten achteruit en gaat uiteindelijk het bedrijf failliet. Rob en Ineke moeten hun woonhuis verkopen om de schulden af te lossen.

Van wat voor ondernemingsvorm is er sprake? Kies het juiste antwoord.

1. Eenmanszaak
2. Vof
3. BV
4. NV

Tijd voor een spelletje

Leerdoelen hoofdstuk 4.2

1) Je kunt een balans lezen.

2) Je kunt beredeneren welke posten op een balans veranderen bij gegeven financiële feiten.

Opdracht

1) Teken een balans met alleen de hoofdcategorien (bijv Vaste activa)

2) Noteer de balansmutatie van het volgende feit:
"Een bedrijf betaalt per bank 7.628 aan lonen uit"

Wat is een debiteur ?

1. Iemand waar we nog geld van krijgen
2. Een schuldeiser
3. Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
4. Iemand die een lening heeft verstrekt

Welke stelling klopt niet?

1. een balans is altijd in evenwicht
2. een balans is een momentopname
3. heeft een debetzijde en een creditzijde
4. wordt altijd opgemaakt op 31 december

Michel verkoopt 400 producten voor €29 per stuk.
De inkoopwaarde bedroeg €8.400.
De klant hoeft pas over 4 weken te betalen.

Bereken met welk bedrag de post Debiteuren toeneemt.

1. €5.517,24
2. €8.400
3. €11.600
4. €29,-

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Er wordt 2200 euro afgeschreven op de inventaris .

1. Kosten -€2.200 Kas +€2.200
2. Kas -€2.200 Kosten +€2.200
3. Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
4. Inventaris -€2.200 Eigen vermogen -€2.200

Wat is het gevolg als ik voorraden verkoop en deze gelijk betaald worden door de klant?

1. Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
2. Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
3. Vlottende activa daalt Liquide middelen stijgt
4. Vlottende activa stijgt Liquide middelen stijgt

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..

1. de balans
2. de resultatenrekening
3. zowel de balans als de resultatenrekening
4. niets

Welk onderdeel hoort er niet bij?

1. Pand
2. Voorraad
3. Eigen vermogen
4. Debiteuren

4.3 Je kunt een resultatenrekening opstellen aan de hand van gegeven kosten en opbrengsten.

Nog niet

Een beetje

Ja hoor

Als je de inkoopwaarde van de omzet afhaalt dan heb je de

1. Bedrijfskosten
2. Nettoresultaat
3. Nettowinst
4. Brutowinst

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de bedrijfskosten zijn € 7.500. De brutowinst is:

1. € 20.000
2. € 12.500
3. € 2.500
4. € 75.000

Welke omschrijving is juist en welke is onjuist? 

Sleep naar het juiste onderdeel

Juist

Onjuist

Nettowinst + bedrijfskosten = brutowinst

Omzet – inkoopwaarde = brutowinst

Brutowinst = nettowinst + bedrijfskosten

Omzet – nettowinst = bedrijfskosten

Welke voorbeelden van kosten horen bij de bedrijfskosten?

1. brandverzekering, huur, personeelskosten en winst
2. huur, personeelskosten, inkoopkosten en afschrijvingskosten
3. brandverzekering, personeelskosten, energiekosten en afschrijvingskosten
4. huur, winst, inkoopkosten en energiekosten

Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,--. De afzet is 1.400 stuks.
De inkoopwaarde is € 32.000.
De bedrijfskosten zijn € 28.000.
Bereken de brutowinst.

1. € 42.000,-
2. € 10.000,-
3. - € 4.000,- verlies
4. - € 18.000,- verlies

Jan verkoopt 30 blikjes cola voor €2 per stuk. Zijn bedrijfskosten zijn €10 en de nettowinst €5.

Hoeveel was de inkoopwaarde per blikje?

1. 45 euro
2. 15 euro
3. 0,50
4. 1,50

Rekenvragen

Op een paar Adidas schoenen van € 79,- krijg je 20% korting. Hoeveel korting is dat?

1. € 19,75
2. € 20,00
3. € 15,80
4. € 7,90

Esmee werkt in de vakantie in een supermarkt. Ze verdient daarmee €20,50 per dag.
Ze is jarig geweest en krijgt 12% loonsverhoging.
Wat gaat ze nu per dag verdienen

1. €20,50
2. €22,40
3. €24,00
4. €30,00

Piet draaide vorige maand een omzet van € 2250. Deze maand is de omzet € 2000.

Hoeveel procent minder verdient Piet deze maand?

1. - 11,1%
2. -12,5%
3. 250 euro
4. 88%

Selecteer alles wat valt onder inventaris van een bakker

1. de toonbank
2. de gebakken broden in de manden
3. het winkelpand
4. de kassa