Le pronom personnel COD/COI 3BO

• Frans
• Middelbare school
• Basisschool
• Leerjaar 1,3

LE PRONOM PERSONNEL

Lesdoel

• Leerlingen kunnen de persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp (sujet), lijdend voorwerp (COD), en meewerkend voorwerp (COI) in het Frans herkennen en benoemen.
  
• Leerlingen begrijpen hoe en wanneer persoonlijke voornaamwoorden worden gebruikt in zinnen.
  
• Leerlingen kunnen persoonlijke voornaamwoorden correct gebruiken in eenvoudige zinnen.
  
• Leerlingen kunnen zinnen analyseren en de functie van persoonlijke voornaamwoorden identificeren.
  

Evaluatie (Evaluation): Leerlingen kunnen reflecteren op hun gebruik van persoonlijke voornaamwoorden en hun zinnen verbeteren.

Comment estimes-tu ton niveau au début du cours?

Niveau 0

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Niveau 4

On y va ?

Sujet

Sujet (onderwerp):
Het onderwerp van de zin is degene die de handeling verricht.
Om het sujet te vinden, kun je de vraag stellen "Wie of wat + werkwoord?" Het antwoord op deze vraag is meestal het onderwerp van de zin.

Voorbeeld: In de zin "Marie mange une pomme." (Marie eet een appel.), is "Marie" het sujet omdat zij degene is die de handeling (eten) verricht.

COD

COD (complément d'objet direct):
Het lijdend voorwerp is hetgeen wat direct wordt beïnvloed door de handeling in de zin.
Om het COD te vinden, kun je de vraag stellen "Wat + werkwoord + onderwerp?" Het antwoord op deze vraag is meestal het lijdend voorwerp.

Voorbeeld: In de zin "Pierre lit le livre." (Pierre leest het boek.), is "le livre" het COD omdat het direct wordt gelezen door Pierre.

COI

COI (complément d'objet indirect):
Het meewerkend voorwerp is degene aan wie de handeling wordt verricht. Om het COI te vinden, kun je de vraag stellen "Aan wie + werkwoord + onderwerp?" Het antwoord op deze vraag is meestal het meewerkend voorwerp.

Voorbeeld: In de zin "Lucie donne un cadeau à son ami." (Lucie geeft een cadeau aan haar vriend.), is "à son ami" het COI omdat het aangeeft aan wie Lucie het cadeau geeft.

Trouve le sujet dans la phrase suivante: Les oiseaux chantent joyeusement dans le jardin.

1. Chantent joyeusement
2. Les oiseaux
3. Dans le jardin
4. Les chiens aboient

Trouve le COI dans 'Elle donne des bonbons à ses amis'

1. ses amis
2. Elle donne
3. des bonbons
4. à ses amis

Quel est le COI dans la phrase 'Elle donne un cadeau à sa sœur'?

1. Elle donne
2. à sa sœur
3. un cadeau
4. sa sœur

Trouve le COD dans la phrase: J'adore manger des fruits.

1. J'
2. J'adore
3. des fruits
4. manger

Quel est le COD dans la phrase: Elle lit un livre passionnant.

1. Elle
2. passionnant
3. lit
4. un livre

Donne le COD dans la phrase: Le chien mange l'os.

1. mange
2. le
3. l'os
4. Le chien

Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'

1. Tu le vois?
2. Tu la vois?
3. Tu les vois?
4. Tu l'a vois?

Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'

1. Elle la étudie.
2. Elle l'étudie.
3. Elle le étudie.
4. Elle étudie le.

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'ce souvenir' (m)

Tu laves la voiture?
vervang 'la voiture'

herschrijf de zin en vervang het COD of COI:
J'ai regardé le film sur netflix.

herschrijf de zin en vervang het COD of COI:
J'ai parlé à Annette ce week-end.

Marcel veut offrir un parfum à sa petite amie.
Remplace 'sa petite amie"

Elle a donné le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Ecris une phrase avec le bon pronom personnel : 1PS - sujet

Ecris une phrase avec le bon pronom personnel : 3PS - COD

Ecris une phrase avec le bon pronom personnel : 3PP - COI

J'offre ces fleurs à Thomas.
vervang 'ces fleurs' & "à Thomas"

Comment estimes-tu ton niveau à la fin du cours

Niveau 0

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Niveau 4

Fais maintenant des exercices supplémentaires dans ton livre:

p 248, 249, 250

C'est la fin🏁