Grammatica hoofdstuk 4: lijdend voorwerp

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive



Hoe kun je erachter komen welke woorden samen een zinsdeel vormen?

Slide 7 - Question ouverte


Is de volgende zin goed in zinsdelen verdeeld?

De grote auto van de buren / heeft / een kras op de zijkant.
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz


Is de volgende zin goed in zinsdelen verdeeld?

"De grote auto van de buren / heeft / een kras op de zijkant."
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz


Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

"Morgen komen de ouders van mijn beste vriendin eten."
A
Morgen
B
Komen
C
De ouders van mijn beste vriendin
D
Komen eten

Slide 10 - Quiz


Wat is het onderwerp in de volgende zin?

"Vorige week hebben wij een nieuwe auto gekocht."
A
Vorige week
B
hebben
C
wij
D
een nieuwe auto

Slide 11 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?

"Zij hebben ons een heel mooi cadeau gegeven."
A
Zij
B
hebben
C
een heel mooi cadeau
D
hebben gegeven

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Veel jongeren lezen graag de spannende boeken van Carry Slee.


1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de volgende onderdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Waarom laat de presentator van deze talkshow zijn gasten nooit uitpraten?

1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de volgende onderdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

In veel culturen laten mensen ter versiering hun lichaam tatoeëren.

1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de volgende onderdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

De meeste soorten koekjes bevatten veel zout.

1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de volgende onderdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Vonden Amerikaanse onderzoekers eind 19e eeuw de eerste T-rexbotten?

1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de volgende onderdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 29 - Question ouverte

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

In een pantserwagen voeren de agenten enkele demonstranten af.

1. Verdeel de zin in zinsdelen.
2. Benoem de volgende onderdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 32 - Question ouverte

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive