Lowan thema 4 en 5

LOWAN THEMA 5
De kleding 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolSpeciaal Onderwijsvmbo kLeerroute VKLeerroute 1Leerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

LOWAN THEMA 5
De kleding 

Slide 1 - Diapositive

Kleding

Slide 2 - Carte mentale

Wat is dit?
Het is een . . . . .

Slide 3 - Question ouverte

Wat is dit?
Het is een jurk met . . . . . . .

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Diapositive

Ben jij creatief?
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Sondage

Mindmap maken
Maak een mindmap over 'kleding'.
Voorbeelden: 
zomerkleding, winterkleding, soorten schoenen, kleding voor slapen, kleding voor zwemmen, kleding voor school, kleding voor Halloween, kleding voor een bruiloft (feest)... 

Maak tekeningen + plak afbeeldingen.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Welke zin is goed?
A
Ik gaan vandaag op tijd slapen.
B
Ik gaat vandaag op tijd slapen.
C
Ik ga vandaag op tijd slapen.

Slide 9 - Quiz

Lopen
Ik loop
Jij/je loopt
Hij/zij/u loopt  
Wij lopen
Jullie lopen
Zij lopen 

Slide 10 - Diapositive

Lopen
Loop ik?
Loop jij/je?
Loopt hij/zij/u?
Lopen wij?
Lopen jullie?
Lopen zij?

Slide 11 - Diapositive

Gaan
Ik ga naar school
Jij/je gaat naar school
Hij/zij/u gaat naar school
Wij gaan naar school
Jullie gaan naar school
Zij gaan naar school 

Slide 12 - Diapositive

Gaan
Ga ik naar school?
Ga jij/je naar school?
Gaat hij/zij/u naar school?
Gaan wij naar school?
Gaan jullie naar school?
Gaan zij naar school?

Slide 13 - Diapositive

Welke zin is goed?
A
Mijn zus werk elke avond.
B
Mijn zus werkt elke avond.
C
Mijn zus werken elke avond.

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Jij vinden Engels een makkelijke taal.
B
Jij vind Engels een makkelijke taal.
C
Jij vindt Engels een makkelijke taal.

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Bent jij vrijdag jarig?
B
Is jij vrijdag jarig?
C
Ben jij vrijdag jarig?
D
Zijn jij vrijdag jarig?

Slide 16 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Wij geven vrijdag een feestje.
B
Wij geeft vrijdag een feestje.
C
Wij geef vrijdag een feestje.

Slide 17 - Quiz