Week 19 Nederlands 1HM Woordenschat

Nederlands 1HM week 19
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands 1HM week 19

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Diapositive

Week 19  
10 mei t/m 14 mei 2021

Weektaak af: dinsdag 18 meil!!!

  • Lezen boek 3., zie ELO.
  • Afronden woordenschat hoofdstuk 2.
  • Start woordenschat hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.
  • Opdracht bespreken
  • Nakijken hoofdstuk  2
  • Oefenen woordenschat

Slide 4 - Diapositive

Toetsen periode 2
  • Proefwerk lezen hoofdstuk 3 en 4: 3x
  • Grammatica en zinsdelen H. 1 t/m H. 6: 1x
  • Schrijven H. 3 en H. 4: 2x
  • Boekentoets: totaalcijfer hele schooljaar: 1 x

Slide 5 - Diapositive

Datums toetsen periode 3
Wo 19 mei: so woordenschat H. 1 t/m H. 4 (in de KS).

Woensdag 26 mei: so leesboek 3 (in de KS).
Donderdag 27 mei: inleveren filmpje spreekopdracht (de opdracht krijgen jullie direct na de vakantie, dus je hebt ruim de tijd om in te leveren).
Toetsweek: Lezen: hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6.


Slide 6 - Diapositive

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 7 - Diapositive

Lees nu 10 minuten in je leesboek of stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag !

Slide 8 - Diapositive

Herhaling vorige les
Voor de vakantie zijn we gestart met woordenschat. We hebben gesproken over synoniemen. In de les heb je de opdrachten voor hoofdstuk 2 gemaakt.

Slide 9 - Diapositive

Woordenschat  (p. 24)
In teksten lees je vaak onbekende woorden. Je hebt niet altijd een woordenboek nodig om de betekenis van een onbekend woord te vinden. Je kunt de betekenis van een woord soms ook vinden door de tekst goed te lezen. Door een woordraadstrategie te gebruiken kun je achter de betekenis van een woord komen.

Slide 10 - Diapositive

Woordenschat (p. 24)
De eerste woordraadstrategie is: een synoniem zoeken. Een synoniem is een ander woord met (ongeveer) dezelfde betekenis. Voorbeelden van synoniemen:

rennen en hollen;
lawaai en herrie;
moeilijk en ingewikkeld.
Een synoniem zoeken
Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat.
Staat het synoniem niet in dezelfde zin? Lees dan ook de vorige en de volgende zin.

Slide 11 - Diapositive

Bekijk het filmpje!

Slide 12 - Diapositive

Opdracht filmen
Opdracht presenteren 1HM

Je gaat een presentatie houden over een maatschappelijk onderwerp. Een maatschappelijk onderwerp is iets waar iedereen in de maatschappij wel iets mee te maken heeft. Denk bijvoorbeeld aan: het coronabeleid, milieuvervuiling, jeugdcriminaliteit, vrouwenrechten of godsdienstvrijheid.
Wat moet je doen?
- Je presentatie duurt 7 minuten.
- Je neemt je presentatie op, dus je maakt zelf een filmpje of je laat iemand jouw presentatie filmen.
- Je filmpje van de presentatie upload je dan via Teams in opdrachten.
- Dit filmpje wordt beoordeeld voor een cijfer.
- De datum van inleveren: dinsdag 25 mei!



Slide 13 - Diapositive

Opdracht filmen
- Je filmpje van de presentatie upload je dan via YouTube en je mailt de beveiligde link naar mijn magister mail.
- Dit filmpje wordt beoordeeld voor een cijfer.
- De datum van inleveren: donderdag 27 mei!

Hoe pak je de opdracht aan?
- Kies welk hulpmiddel je gaat gebruiken. Powerpoint, Prezi of misschien weet je een ander programma?
- Hoe ga je filmen? Wie vraag je om hulp?




Slide 14 - Diapositive

Opdracht filmen
- Verdeel de informatie over je onderwerp op de juiste manier. Zorg voor een goede en pakkende inleiding, een middenstuk en een slot.
- In de inleiding vertel je wat het onderwerp is van je presentatie, waarom je dit onderwerp hebt gekozen en welke deelonderwerpen er aan bod gaan komen tijdens je presentatie.
- In het middenstuk vertel je gedetailleerd over de door jou gekozen deelonderwerpen en gebruik je duidelijke uitleg en voorbeelden.
- In het slot ga je je presentatie afronden en dank je je publiek voor hun aandacht.


Slide 15 - Diapositive

Opdracht filmen
Tip!

- Schrijf de presentatie uit en leer de presentatie aan de hand van sleutelwoorden (Je mag een spiekbriefje met sleutelwoorden gebruiken).
Inspiratie voor onderwerpen om over te presenteren:
- https://superspreekbeurt.nl/presentatie-onderwerpen
Heb je een eigen onderwerp gevonden, overleg dan eerst met de docent of je daarover mag presenteren.
- In de Lessonup ‘presenteren’ staan allerlei tips en aandachtspunten. Houd hier rekening mee tijdens je presentatie!
Veel succes!




Slide 16 - Diapositive

Leerdoelen
Deze week herhalen we:
  • We weten hoe we omschrijvingen van onbekende woorden kunnen vinden.
  • We weten hoe we voorbeelden van onbekende woorden kunnen vinden.
  • We weten hoe we tegenstellingen van onbekende woorden kunnen vinden.

Slide 17 - Diapositive

Nakijken huiswerk
Controleer je weektaak. Dit doen we klassikaal in de Kleine Schouwburg.



Slide 18 - Diapositive

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 19 - Diapositive

Woordenschat  (p. 76)
Het zoeken naar een voorbeeld is een woordraadstrategie. Ken je de betekenis van een woord niet? Kijk dan of er in de tekst voorbeelden worden genoemd. Deze voorbeelden maken de betekenis van een onbekend woord vaak duidelijk. Bijvoorbeeld:

Op het verjaardagsfeest van mijn nicht kregen we allerlei Franse delicatessen, zoals petitfours en meringues (schuimgebakjes).
Je weet nu wat bedoeld wordt met delicatessen: bijzondere, lekkere hapjes.

Slide 20 - Diapositive

Bekijk het filmpje!

Slide 21 - Diapositive

Woordenschat  (p. 102)
Door een woordraadstrategie te gebruiken kun je achter de betekenis van een woord komen. Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling van dat woord staat.

Bijvoorbeeld:

Toms ouders sliepen in een riante caravan, maar hij lag zelf in een klein tentje.

Het woord riant is een tegenstelling van klein. Riant betekent dus groot.

Slide 22 - Diapositive

Bekijk het filmpje!

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Maken
Hoofdstuk 3
  • Opdracht 1, 2 en 6 (p. 76 t/m 78)
Hoofdstuk 4
  • Opdracht 1, 2, 8 en 9 (p. 102 t/m 105)

Slide 25 - Diapositive

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • hoe je omschrijvingen van onbekende woorden kunt vinden?
  • hoe je  voorbeelden van onbekende woorden kunt vinden?
  • hoe je tegenstellingen van onbekende woorden kunt vinden?

Slide 26 - Diapositive

Inleveren huiswerk

Slide 27 - Diapositive

Inleveren huiswerk

Slide 28 - Question ouverte

Inleveren huiswerk

Slide 29 - Question ouverte

Inleveren huiswerk

Slide 30 - Question ouverte

Nakijken

Slide 31 - Diapositive

Maken
  • Startopdracht bladzijde 50
  • Opdracht 1 bladzijde 50
  • Opdracht 2 bladzijde 51
  • Opdracht 5 bladzijde 53

Slide 32 - Diapositive

 Startopdracht bladzijde 50
1 Peter won in Wenen het kampioenschap vliegtennis, een soort vliegeren met een tennisracket.
2 De bekende tv-kok maakt vandaag gefrituurde grassprieten met vliegensaus. Hoe je deze grasfrietjes moet maken, vind je op internet.
3 Heb jij ook weleens last van dommelstoor? Je weet wel: dat je plots wakker schrikt als je bijna in slaap gevallen bent.


Slide 33 - Diapositive

Opdracht 1 bladzijde 50
1 emigreren – verhuizen naar een ander land
2 profiteren – voordeel hebben
3 minuscule – ontzettend kleine
4 gerangschikt – op volgorde gelegd

Slide 34 - Diapositive

 Opdracht 2 bladzijde 51
1 coureur – iemand die meedoet aan (auto)races
2 en 3
1 in de genen – in het bloed
2 compenseren – aanvullen
3 debuteerde – voor de eerste keer meedeed
4 renstal – autosportteam dat rijdt voor een bepaalde fabriek
5 klaargestoomd – in korte tijd getraind
6 kritisch – had veel op- en aanmerkingen
7 ideale – er was geen betere
8 in de voetsporen treden van – een voorbeeld nemen aan

Slide 35 - Diapositive

Opdracht 5 bladzijde 53
1 De Tilburgse kermis wordt traditioneel afgesloten met een begrafenisstoet en groots vuurwerk.
2 De jury van het talentenprogramma beoordeelde de optredens erg kritisch.
3 Joanna neemt later de bloemenzaak van haar moeder over, want ze wil graag in haar voetsporen treden.
4 Nederland is een ideaal fietsland: het is vlak en er liggen veel fietspaden.
5 Daniël da Silva debuteerde als 15-jarige in de Australische voetbalcompetitie.
6 Svens zus werd in twee weken klaargestoomd voor haar rijexamen.

Slide 36 - Diapositive

Opdracht 1 bladzijde 76
Opdracht 1
1 en 2
  Voorbeeld(en) Voorbeeld(en) van ... Waaraan zie je dat er een voorbeeld volgt?
a melk en kaas zuivelproducten bijvoorbeeld
b de Telegraaf en de NRC dagbladen zoals
c slingers, ballonnen en fopneuzen feestartikelen je moet dan denken aan
d steigers, betonmolens, muurzagen bouwgereedschap haakjes

Slide 37 - Diapositive

Opdracht 2 bladzijde 77
1 Pasen en Pinksteren
2 zoals
3 en 4
1 project – voorbereiden en organiseren van activiteiten
2 herkomst – waar iets vandaan komt
3 expositie – tentoonstelling
4 aansloeg – succesvol was
5 illustreren – maken duidelijk
6 objecten – voorwerpen
7 regionale – streekgebonden
8 overeenstemmen met – lijken op

Slide 38 - Diapositive

Opdracht 2 bladzijde 77
5 D oude gebruiken
6 Paaseitjes, asieda en samosa zijn voorbeelden van lekkernijen die thuishoren bij verschillende religies.
7 godsdiensten – religies (al. 1), geloofsovertuigingen (al. 4)

Slide 39 - Diapositive

Opdracht 6 bladzijde 79
1 De cadeautjes bij het sinterklaasfeest mogen circa vijf euro kosten, iets meer of iets minder mag ook.
2 Leo’s zus doet een landbouwstudie, want ze wil een agrarisch beroep uitoefenen.
3 Bij de feestelijke opening van de nieuwe sporthal was veel publiek aanwezig.
4 In de bibliotheek is nu een expositie van schilderijen door ene Vorenkamp.
5 De herkomst van het woord ‘fiets’ is mogelijk het Franse woord vite (snel).
6 Droge worst en nagelkaas zijn Friese delicatessen/lekkernijen.


Slide 40 - Diapositive

Opdracht 1 bladzijde 102
1 outdooractiviteiten – is binnen bezig
2 goedkope – prijzig
3 traag – snel
4 ijverig – lui

Slide 41 - Diapositive

Opdracht 2 bladzijde 102
1 maar (al. 1), integendeel (al. 1), echter (al. 1), aan de ene kant, aan de andere kant (al. 1), hoewel (al. 2), maar (al. 2), anderzijds (al. 2), daarentegen (al. 3)
2 tot en met 4
woord tegenstelling betekenis
1 internationaal in ons land ook in andere landen
2 alledaagse bijzondere gewone, niet bijzondere
3 spectaculaire gewoon bijzondere
4 mentaal lichamelijk geestelijk
5 ogenblikkelijk niet meteen meteen
6 gevorderden beginners geen beginners, mensen die al een vrij hoog niveau bereikt hebben
7 riskante zonder gevaar gevaarlijke
8 twijfel weet zeker weet niet zeker
5 B iets wat in de weg staat

Slide 42 - Diapositive

Opdracht 2 bladzijde 102

6 gevorderden beginners geen beginners, mensen die al een vrij hoog niveau bereikt hebben
7 riskante zonder gevaar gevaarlijke
8 twijfel weet zeker weet niet zeker
5 B iets wat in de weg staat

Slide 43 - Diapositive

Opdracht 8 bladzijde 105
1 alledaags – bijzonder – gewoon
2 arm – rijk – welgesteld
3 bijzonder – gewoon – spectaculair
4 complex – lastig – simpel
5 gevaarlijk – riskant – veilig
6 groot – klein – riant

Slide 44 - Diapositive

Opdracht 9 bladzijde 105
1 beeld – imago
2 duur – prijzig
3 geen beginner – gevorderde
4 gevaarlijk – riskant
5 klein – minuscuul
6 moeilijk – complex
7 niet lichamelijk – mentaal
8 niet lui – ijverig

Slide 45 - Diapositive

Weektaak 19 afgerond

Slide 46 - Diapositive