4. Koppelteken en weglatingsstreepje

Koppelteken en weglatingsstreepje
Blz. 254

Lesdoelen:

Je weet wanneer en waar je een koppelteken en een weglatingsstreepje in een woord moet plaatsen.

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Koppelteken en weglatingsstreepje
Blz. 254

Lesdoelen:

Je weet wanneer en waar je een koppelteken en een weglatingsstreepje in een woord moet plaatsen.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Gebruik koppelteken (1)


  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
staakt-het-vuren, doe-het-zelfzaak, peper-en-zoutstel

  • in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’ (aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui): bio-industrie, café-eigenaar, massa-immigratie (maar: juryuitspraak, rijangst, massaontslag)









Slide 3 - Diapositive

Gebruik koppelteken (2)
  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint:
&-teken, AOW-leeftijd, Sint-Bavokerk, vwo-leerling (maar havoleerling)

  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn:
Noord-Italië, Zeeuws-Vlaanderen, ‘s-Gravenhage, Nieuw-Zeelandse

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: bijna-ongeluk, ex-man, interim-manager

Slide 4 - Diapositive

Gebruik koppelteken (3)
  • Als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft: pro-Europees, anti-Amerika

  • bij samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden
    (paars-groen, bar-discotheek, hotel-restaurant)

Slide 5 - Diapositive

Gebruik weglatingsstreepje
  • als je een deel van een woord weglaat: voor- en tegenspoed (voorspoed en tegenspoed), kooklessen en -cursussen (kooklessen en kookcursussen), basis- en voortgezet onderwijs (basisonderwijs en voortgezet onderwijs).


Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: kleine en grote bedragen, nationale en wereldkampioenschappen.

Slide 6 - Diapositive

Even oefenen
Kies bij de volgende slides het juiste antwoord.

Slide 7 - Diapositive

Schrijf de woorden zo nodig aan elkaar of plaats een koppelteken of weglatingsstreepje.

auto onderdeel

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf de woorden zo nodig aan elkaar of plaats een koppelteken of weglatingsstreepje.

haat liefde verhouding

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf de woorden zo nodig aan elkaar of plaats een koppelteken of weglatingsstreepje.

DVD collectie

Slide 10 - Question ouverte

Schrijf de woorden zo nodig aan elkaar of plaats een koppelteken of weglatingsstreepje.

assistent bondscoach

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf de woorden zo nodig aan elkaar of plaats een koppelteken of weglatingsstreepje.

Zuid Holland

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf de woorden zo nodig aan elkaar of plaats een koppelteken of weglatingsstreepje.

astma onderzoek

Slide 13 - Question ouverte

Noteer de woorden met op de juiste plaats het weglatingsstreepje. Let op: soms hoef je geen weglatingsstreepje te gebruiken.

autorijlessen en autohandelaren

Slide 14 - Question ouverte

Noteer de woorden met op de juiste plaats het weglatingsstreepje. Let op: soms hoef je geen weglatingsstreepje te gebruiken.

dinsdagavond en woensdagavond

Slide 15 - Question ouverte

Noteer de woorden met op de juiste plaats het weglatingsstreepje. Let op: soms hoef je geen weglatingsstreepje te gebruiken.

coronatest en coronavaccin

Slide 16 - Question ouverte

Noteer de woorden met op de juiste plaats het weglatingsstreepje. Let op: soms hoef je geen weglatingsstreepje te gebruiken.

makkelijke proefwerken en moeilijke proefwerken

Slide 17 - Question ouverte


domino + effect
A
dominoeffect
B
domino-effect
C
domino effect

Slide 18 - Quiz


anti + aanbaklaag
A
antiaanbaklaag
B
anti-aanbaklaag
C
anti aanbaklaag

Slide 19 - Quiz


Zuid + Tirol
A
ZuidTirol
B
Zuid-Tirol
C
Zuid Tirol

Slide 20 - Quiz


ex + politie + agent
A
expolitieagent
B
ex-politie-agent
C
ex-politieagent
D
ex politieagent

Slide 21 - Quiz


pro + Frans
A
proFrans
B
pro-Frans
C
pro Frans

Slide 22 - Quiz


vwo + leerling
A
vwoleerling
B
vwo-leerling
C
vwo leerling

Slide 23 - Quiz

Aan het werk
Maak opdracht:
2, 3, 4, 6 (in je schrift)
Tijd over? Maak opdracht 7

Slide 24 - Diapositive