KHV2E - 19. Juni 2023

KHV2E - 19. Juni 2023
Zusammenfassung Kapitel 6

Doelen:

-> Ik kan vragen hoe het met iemand gaat. 
->Ik kan informatie geven over mijn vakantieplannen.
-> Ik weet hoe ik naar en bij moet vertalen en hoe ik de Duitse woorden daarvoor moet gebruiken. (Gr.A)
->Ik kan het werkwoord 'werden' gebruiken. 
-> Ik kan de voltooid tegenwoordige tijd van zowel sterke als zwakke werkwoorden gebruiken.  

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

KHV2E - 19. Juni 2023
Zusammenfassung Kapitel 6

Doelen:

-> Ik kan vragen hoe het met iemand gaat. 
->Ik kan informatie geven over mijn vakantieplannen.
-> Ik weet hoe ik naar en bij moet vertalen en hoe ik de Duitse woorden daarvoor moet gebruiken. (Gr.A)
->Ik kan het werkwoord 'werden' gebruiken. 
-> Ik kan de voltooid tegenwoordige tijd van zowel sterke als zwakke werkwoorden gebruiken.  

Slide 1 - Diapositive

Wortschatz D-NL

6.1, 6.2, 6.4, 6.5

Slide 2 - Diapositive

Das Hotelzimmer ist richtig SAUBER.
A
lui
B
verwijderd
C
schoon
D
veilig

Slide 3 - Quiz

Welche SPRACHE sprecht ihr?
A
eiland
B
taal
C
dorp
D
station

Slide 4 - Quiz

Es ist mir EGAL, wann du vorbei kommst.
A
om het even
B
op het moment
C
buiten
D
plaatsvinden

Slide 5 - Quiz

Ich kann nicht GLAUBEN, dass du schon 15 bist!
A
gebruiken
B
ontspannen
C
vertrekken
D
geloven

Slide 6 - Quiz

Ein LKW macht oft viel LÄRM.
A
vliegveld
B
lawaai, herrie
C
wegwerkzaamheden
D
vakantie

Slide 7 - Quiz

Wir fahren ganz lange auf der AUTOBAHN A2.
A
rijbewijs
B
file
C
station
D
snelweg

Slide 8 - Quiz

Pass auf! Was du machst, ist sehr [...].
A
gerade
B
benutzen
C
gefährlich
D
Zelt

Slide 9 - Quiz

Wir bauen am Campingplatz zusammen das [...] auf.
A
Zelt
B
Dorf
C
gerade
D
glauben

Slide 10 - Quiz

Wortschatz NL-D

6.3, 6.6

Slide 11 - Diapositive

In (Denemarken) gibt es viele Wälder.

Slide 12 - Question ouverte

(Zwitserland) ist ein wunderschönes Land.

Slide 13 - Question ouverte

Wir müssen (uitstappen)! Der Bus fährt gleich weiter.

Slide 14 - Question ouverte

Du fährst mit der (metro) bis zur Janowitzbrücke.

Slide 15 - Question ouverte

Transportmittel mit Fahrzeugen, fährt auf Schienen.

Slide 16 - Question ouverte

die Vereinigten Staaten

Slide 17 - Question ouverte

Redemittel NL-D

6.3 und 6.6

Slide 18 - Diapositive

Zeg dat je van 17 juli tot 1 augustus op vakantie gaat.

Slide 19 - Question ouverte

Zeg dat je er niet van houdt als het regent

Slide 20 - Question ouverte

Zeg dat je het duiken erg leuk vond.

Slide 21 - Question ouverte

Grammatik 

A: Vertaling van 'naar' en 'bij'

naar = nach / zu / in
bij = bei / zu

Slide 22 - Diapositive

zu +3
nach
in +4
bij personen ZONDER lidwoord
bij personen, meestal ook bij dingen (gebouwen, plekken)
bij een richting ZONDER lidwoord
bij aardrijkskunde namen MET lidwoord
bij aardrijkskunde namen ZONDER lidwoord

Slide 23 - Question de remorquage

bei +3
zu +3
Bij rust/toestand.
Je kunt vragen: WAAR?
Bij beweging.
Je kunt vragen: WAARHEEN /
WAARNAARTOE?

Slide 24 - Question de remorquage

Sie wohnt (bij) ihrer Mutter.
A
bei
B
zu

Slide 25 - Quiz

Gehen Sie hier bitte (naar) unten.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 26 - Quiz

Wir fahren (naar) Berlin.
A
zum
B
nach
C
in

Slide 27 - Quiz

Tanja vliegt mit ihrem Freund (naar) die Schweiz.
A
zur
B
nach
C
in die

Slide 28 - Quiz

Grammatik 

B: Het werkwoord 'werden'

Slide 29 - Diapositive

Vul de juiste vorm van het werkwoorden 'werden' in.

Wie alt [...] du morgen?

Slide 30 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoorden 'werden' in.

[...] ihr zu meiner Feier kommen?

Slide 31 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoorden 'werden' in.

Meine Großeltern [...] gleich ankommen!

Slide 32 - Question ouverte

Grammatik 

C: De vooltoid tegenwoordige tijd

Slide 33 - Diapositive

Schrijf de hele zin in de voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt) op.

Ich SUCHE mein Buch.

Slide 34 - Question ouverte

Schrijf de hele zin in de voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt) op.

Rik GEHT ins Schwimmbad,

Slide 35 - Question ouverte

Schrijf de hele zin in de voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt) op.

Ich SUCHE mein Buch.

Slide 36 - Question ouverte

Schrijf de hele zin in de voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt) op.

Unser Lehrer REDET viel.

Slide 37 - Question ouverte

ENDE. 

Viel Erfolg mit den Vorbereitungen! 

Slide 38 - Diapositive